Na de “EBA” (kalenderjaar 2004), de “EBA bis” (periode 1 januari 2006 tot en met 14 juli 2013) en de “EBA ter” (periode 15 juli 2013 tot en met 31 december 2013) zijn er enkele jaren geweest dat er geen wettelijke regeling als dusdanig bestond voor belastingplichtigen die vrijwillig tot een fiscale rechtzetting wilden overgaan. Zij moesten in deze periode terecht bij de lokale controles en vanaf een bepaald ogenblik nog uitsluitend bij de BBI, die de binnenkomende dossiers op uniforme wijze diende af te handelen in overeenstemming met een ministeriële richtlijn.
Met de wet van 21 juli 2016 is er nu evenwel een nieuw wetgevend kader voor het doorvoeren van fiscale regularisaties. Eindelijk. Deze wet is immers pas na een zeer moeizaam wetgevend proces tot stand gekomen. Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2016, met die bemerking dat voor de regularisatie van gewestbelastingen (in hoofdzaak van belang voor ontdoken successierechten/erfbelasting), nog een samenwerkingsovereenkomst dient getekend te worden tussen de federale overheid en de bevoegde gewesten.
De nieuwe regularisatiewet is zoals bekend erg vergelijkbaar met haar directe voorganger die in de tweede helft van 2013 van toepassing was. Grosso modo is er opnieuw het onderscheid tussen inbreuken die nog niet fiscaal verjaard zijn en inbreuken die wel fiscaal verjaard zijn (maar strafrechtelijk nog niet). De nog niet fiscaal verjaarde inbreuken dienen te worden rechtgezet door de betaling van de ontdoken belasting, waarbij het normaal verschuldigde tarief wordt verhoogd met een boete van 20%. Voor de inbreuken die wel fiscaal verjaard zijn, wordt opnieuw gewerkt met de notie “fiscaal verjaard kapitaal” en bedraagt het tarief 36%. Net zoals vroeger geldt dat men opnieuw terecht moet bij het specifiek daartoe opgerichte Contactpunt Regularisaties in Brussel.
Belangrijk aandachtspunt in de nieuwe regularisatiewet is de strenge bewijslast die op de aangever rust. Deze moet immers “aantonen”, “aan de hand van schriftelijk bewijs, desgevallend aangevuld met andere bewijsmiddelen van gemeen recht, met uitzondering van de eed en het bewijs door getuigen” dat alle belastingen die moesten betaald worden in het verleden ook effectief werden betaald. Slaagt de aangever niet in deze bewijslast, dan dient de voorziene regularisatieheffing te worden betaald.
Voor diegenen die op deze wetgeving beroep willen doen, is het in de meeste gevallen overigens verkieslijk niet al te lang te talmen en dit om een aantal redenen. Ten eerste is, door de aanzienlijke systematiek inzake transparantie en gegevensuitwisseling die de laatste jaren wereldwijd is opgezet, de pakkans erg vergroot. Ten tweede stijgen de voorziene boetes en percentages elk volgend kalenderjaar. En ten derde geldt dat, indien er “fiscaal verjaard kapitaal” dient geregulariseerd te worden, er voor regularisatie-aangiftes die nog geschieden in 2016 veelal kan worden gewerkt met de (meestal eerder lage) portefeuillestanden dd. 31 december 2008 voor de toepassing van het tarief van 36%.
Tot slot ook nog de opmerking dat de nieuwe regularisatiewet ook open staat voor diegenen die in het verleden reeds hebben geregulariseerd, maar nu nog bijkomend bepaalde inkomsten of kapitalen ter regularisatie willen aanbieden.