Het nieuwe erfrecht en de Vlaamse schenk- en erfbelasting: Voorontwerp van Decreet licht tipje van de sluier

De hervorming van het erfrecht is een feit. Zoals reeds vermeld in een vorige nieuwsbrief, heeft u op heden de mogelijkheid om eventueel een verklaring tot behoud af te leggen zodat de huidige regels van de inbreng en/of de inkorting van toepassing blijven op alle schenkingen die u tot en met 31 augustus 2018 heeft gedaan. Vanaf 1 september 2018 zal het nieuwe erfrecht dan ook effectief in werking treden. Tot op heden was het evenwel koffiedik kijken wat de fiscale impact zou zijn van sommige nieuwe bepalingen in de nieuwe erfwet.

Met het Voorontwerp van Decreet tot modernisering van de erfbelasting, aangepast aan het nieuwe erfrecht, dat eergisteren werd gepubliceerd op de site van de Vlaamse Regering, wordt al een tipje van de sluier gelicht.

In de bijhorende Nota aan de Vlaamse Regering valt te lezen dat voor de belastbaarheid van sommige bepalingen uit het nieuwe erfrecht de bestaande teksten of interpretaties volstaan om een antwoord te bieden. Voor andere bepalingen dient dan weer een bijkomend administratief standpunt ingenomen te worden. Naar verluidt zouden de standpunten vanaf deze week verschijnen op het belastingportaal van de Vlaamse Belastingdienst. Ten slotte moet voor sommige bepalingen decretaal ingegrepen worden, waarbij het Voorontwerp van Decreet de volgende aanpassingen aan de VCF vooropstelt.

 

1) Voortgezet vruchtgebruik langstlevende echtgenoot / langstlevende wettelijk samenwonende partner

Ingevolge art. 858bis, §3 BW zal de langstlevende echtgenoot bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot het vruchtgebruik kunnen voortzetten dat de eerststervende zich bij een schenking had voorbehouden, in de mate de schenking werd gedaan op een ogenblik dat de langstlevende reeds gehuwd was met de eerststervende echtgenoot. Voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner bestaat die mogelijkheid met betrekking tot de schenking van de gezinswoning en de huisraad die door de eerststervende wettelijk samenwonende partner werd gedaan met voorbehoud van vruchtgebruik in het geval deze schenking werd gedaan op een ogenblik dat er reeds een wettelijke samenwoning was tussen de schenker en de langstlevende wettelijk samenwonende partner (art. 858bis, §4 BW). In de mate de langstlevende echtgenoot en de langstlevende wettelijk samenwonende partner niet hebben verzaakt aan de voortzetting van het vruchtgebruik, zullen zij door een invoeging van een tweede lid in art. 2.7.1.0.2 VCF erfbelasting zijn verschuldigd op de verkrijging van dat vruchtgebruik. Deze bepaling belet niet dat de vrijstelling voor de gezinswoning desgevallend wordt toegepast.

 

2) Vermelding vroegere niet-geregistreerde schenkingen in erfovereenkomsten

De nieuwe erfwet voorziet de mogelijkheid om overeenkomsten te sluiten met betrekking tot vroegere schenkingen, bv. in het kader van een globale erfovereenkomst kan afstand gedaan worden van de vordering tot inbreng en inkorting van vroegere schenkingen of bv. via een punctuele erfovereenkomst kan tussen de erfgenamen een overeenkomst worden gesloten over de waarde van een schenking. Aangezien deze erfovereenkomsten verplicht in een notariële akte moeten worden opgenomen, stelde zich de vraag naar de belastbaarheid van de vermelding van vroegere niet-geregistreerde schenkingen in die notariële akte waarbij de erfovereenkomst wordt vastgesteld. In het Voorontwerp van Decreet wordt door toevoeging van een tweede en derde lid aan art. 2.8.1.0.1 VCF bepaald dat de vroegere niet-geregistreerde schenkingen in principe niet tot schenkbelasting aanleiding zullen geven. De partijen kunnen er evenwel voor opteren om de vroegere niet-geregistreerde schenkingen toch aan schenkbelasting te onderwerpen en dit door middel van een uitdrukkelijke fiscale verklaring in of onderaan de akte waarin partijen te kennen geven dat de vermelding van dergelijke schenking wel tot bewijs strekt voor de toepassing van de schenkbelasting. Schenkingen toegekend in de erfovereenkomst zelf zullen uiteraard wel aan schenkbelasting zijn onderworpen.

 

3) In de aangifte van nalatenschap dienen bijkomende vermeldingen te worden opgenomen die invloed kunnen hebben op de berekening van de erfbelasting:

a. Vermelding van het bestaan van de globale erfovereenkomsten met voeging van een kopie van deze overeenkomsten;

b. Vermelding van de verkrijgingen van voortgezet vruchtgebruik met voeging van een kopie van de betreffende aktes van schenking;

c. Vermelding welke schenkingen, levensverzekeringen en legaten aan inbreng of inkorting zijn onderworpen en de wijze waarop de inbreng of inkorting gebeurt.

Het zou de bedoeling zijn dat deze bepalingen in werking treden op 1 september 2018, zijnde de datum waarop de nieuwe erfwet in werking zal treden.

Naast de bepalingen die gekoppeld zijn aan het nieuwe erfrecht voorziet het Voorontwerp van Decreet nog een aantal andere aanpassingen in de schenk- en erfbelasting waarop in het kader van deze nieuwsbrief niet verder zal worden ingegaan.

In de Nota aan de Vlaamse Regering wordt verder verduidelijkt dat de nieuwe onderhoudsvordering voor de ascendenten (ter compensatie van de afschaffing van de ascendentenreserve) niet aan erfbelasting zal zijn onderworpen. Ten slotte wordt verduidelijkt dat de inbreng ten behoeve van een derde, waarmee het kind van de schenker zich ertoe verbindt de schenking van de schenker aan zijn eigen kind in te brengen in de nalatenschap van de schenker indien hij deze aanvaardt, geen aanleiding geeft tot een tweede taxatie in de schenkbelasting. Enkel de schenking van de schenker aan het kleinkind zal belastbaar zijn. De “schenking” die voorligt van het kind aan het kleinkind door de inbreng van de schenking voor het kleinkind zal civielrechtelijk wel in aanmerking moeten worden genomen, maar fiscaal zal er geen schenking voorliggen.

 

Erfrecht en Erfbelasting: het zit in ons, DNA

Planning met burgerlijke maatschap: Vlabel toont zich soepeler

De voorafgaande beslissing nr. 17054 dd. 19 februari 2018 betreft de oprichting van twee burgerlijke maatschappen waarin aandelen van een NV en een BVBA worden ingebracht. Vervolgens zouden de delen van de maatschappen (gedeeltelijk) aan de twee kinderen worden geschonken voor Belgische notaris met voorbehoud van vruchtgebruik (en met toepassing van de schenkbelasting aan 3%).

 

Relevante statutaire bepalingen

  • De duur is bepaald op maximum drie jaar na het overlijden van de langstlevende ouder en minstens totdat het jongste kind de leeftijd van 35 jaar heeft bereikt;

 

  • In het college van zaakvoerders zetelen niet alleen de ouders-schenkers maar ook de kinderen-begiftigden; deze laatsten hebben evenwel binnen het college geen stemrecht.

 

Voormeld college van zaakvoerders heeft de meest ruime bevoegdheid met betrekking tot het bestuur en de vertegenwoordiging van de maatschappen.

 

Verder kan dat college onder meer exclusief het stemrecht verbonden aan de ingebrachte aandelen uitoefenen en de vermogensbestanddelen van de maatschappen vervreemden.

 

  • Het stemrecht van de deelbewijzen van de maatschappen komt in principe toe aan de vruchtgebruikers, zij het dat belangrijke beslissingen samen met de blote eigenaars moeten worden genomen zoals bijvoorbeeld een statutenwijziging van de maatschappen en de zekerheidsstelling van het vermogen van de maatschappen.

 

In deze voorafgaande beslissing werden de (inmiddels) klassieke artikelen van de VCF in het kader van een successieplanning met een burgerlijke maatschap afgetoetst.

 

Beslissing 

Omtrent art. 2.7.1.0.9 VCF (oud art. 11. W. Succ) stelt Vlabel dat dit artikel niet aan de orde is, vermits de aanvrager zelf aangeeft dat de voorgenomen verrichting een schenking betreft en er geen lasten zijn voorzien die de verrichting zouden kunnen kwalificeren als een overdracht onder bezwarende titel.

Omtrent art. 2.7.1.0.7 VCF (oud art. 9 W. Succ.) stelt Vlabel – intussen klassiek – dat de overdracht van delen van een burgerlijke maatschap beschouwd wordt (voor de registratie- en erfbelasting) als een overdracht van de in de maatschap ingebrachte goederen. Dit laatste ondanks alle motivering van de aanvrager dat een schenking van de delen van een maatschap niet zomaar kan worden gelijkgesteld met een schenking van de onderliggende vermogensbestanddelen. Vermits het hier de bedoeling was om de schenking te verrichten voor Belgische notaris met toepassing van het 3%-tarief vormde dit artikel in de interpretatie van Vlabel evenmin een probleem.

Verrassend (gelet op de geschetste feiten) is wel de beoordeling van Vlabel in het kader van art. 2.7.1.0.3,3° VCF (oud art. 4,3° W. Succ.) al dan niet in samenhang met de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2. VCF. Volgens Vlabel zijn deze artikelen niet van toepassing en dit “aangezien de schenkers zich niet exclusief de beschikkingsbevoegdheid voorbehouden over de geschonken goederen”.

Nochtans volgt uit de geschetste feiten dat dit eigenlijk wel zo is (althans indien men de reeds eerder gekende visie van Vlabel volgt dat een te uitgebreide controle voor de schenker binnen de maatschap betekent dat de schenker zich de beschikkingsbevoegdheid voorbehoudt).

De aanvrager vermeldt weliswaar ergens: “De structuur van de burgerlijke maatschap leent zich ertoe om de kinderen op termijn steeds meer en meer zeggenschap toe te kennen, zodat de kinderen stapsgewijs worden voorbereid op het aandeelhouderschap”. Maar in de statutaire bepalingen wordt dit niet meteen vertaald.

 

Besluit

Op het eerste zicht zou hier een versoepeling in de houding van Vlabel kunnen worden uit afgeleid. Een vrij verregaand controlevoorbehoud voor de ouders-schenkers (en dus een vrij beperkte inspraak voor de kinderen-begiftigden) middels een burgerlijke maatschap lijkt voor Vlabel in het voorgelegde geval geen bezwaar te vormen. Waar dan precies de grens ligt voor Vlabel tussen te veel en te weinig controlevoorbehoud, zal de toekomst verder moeten uitwijzen. Het gegeven dat er hier wordt afgerekend in de schenkbelasting, zal mogelijks ook wel een bepaalde rol hebben gespeeld.

 

Successieplanning: het zit in ons, DNA.