Gesplitste aankoop/inschrijving: Vlabel legt zich neer bij arrest Raad van State

De Raad van State heeft op 12 juni 2018 het standpunt 15004 van de Vlaamse belastingdienst (“Vlabel”) over gesplitste aankopen en gesplitste inschrijvingen vernietigd.

Dit standpunt bepaalt, in afwijking tot wat vóór dit standpunt steeds gangbaar was geweest, (kort en ongenuanceerd gesteld) het volgende:

  1. Als de ouders het vruchtgebruik van een onroerend goed aankopen en de kinderen de blote eigendom van dit onroerend goed aankopen en de kinderen de aankoop van de blote eigendom hebben gefinancierd met gelden geschonken door de ouders, dan wordt dit onroerend goed in de erfbelasting belast bij het overlijden van de ouders, tenzij op de gelden geschonken door de ouders (3%) schenkbelasting werd betaald. 
  2. Als de ouders een schenking doen van effecten of geldbeleggingen (al dan niet ingekapseld in een burgerlijke maatschap) aan de kinderen met voorbehoud van vruchtgebruik, dan wordt het geschonkene belast in de erfbelasting bij het overlijden van de ouders, tenzij op de schenking door de ouders (3%) schenkbelasting werd betaald. 

Dit standpunt kadert in een hele reeks van standpunten en beslissingen van Vlabel die erop gericht zijn zoveel als mogelijk schenkingen waarbij er geen schenkbelasting wordt betaald, te ontraden.

Wat betekent het arrest van de Raad van State nu concreet (en wat niet (noodzakelijk))?

  1. In een nieuwsbericht van vandaag stelt Vlabel dat men dit standpunt bij toekomstige dossiers niet meer zal toepassen. Dit betekent dus dat bij een toekomstige gesplitste aankoop van onroerend goed de gelden om de aankoop van de blote eigendom te financieren, kunnen geschonken worden zonder betaling van schenkbelasting. Dit betekent ook dat schenkingen van effecten of geldbeleggingen (al dan niet ingekapseld in een burgerlijke maatschap) opnieuw met voorbehoud van vruchtgebruik voor Nederlandse notaris kunnen plaatsvinden. En tevens betekent dit dat, als de gesplitste aankoop of de schenking met voorbehoud van vruchtgebruik reeds heeft plaatsgevonden zonder dat er schenkbelasting werd betaald, dit zonder gevolgen in de erfbelasting zou moeten blijven.

Hierbij passen evenwel de volgende bedenkingen:

a) Vlabel stelt in haar nieuwsbericht van vandaag dat het arrest zal worden onderzocht op zijn mogelijke consequenties en de beleidsopties zullen worden bekeken. In het recente verleden is gebleken dat de Vlaamse decreetgever Vlabel vaak ter hulp is geschoten en de wetgeving snel heeft aangepast in de door Vlabel gewenste zin (zie bv. inzake de verzekeringsgift). Het is zeker niet ondenkbaar dat het hier snel dezelfde richting zal uitgaan. Er is hierover overigens sinds begin deze week reeds een amendement hangende.

b) Naast de problematiek rond het vruchtgebruik, hanteert Vlabel nog andere argumenten om schenkingen waarop geen schenkbelasting is betaald alsnog in de erfbelasting te vatten. Hieromtrent is er op dit ogenblik nog geen rechtspraak die Vlabel terug fluit. Zo ziet Vlabel bv. een probleem als het controlevoorbehoud in hoofde van de schenker overdreven is (bv. als de statuten van de burgerlijke maatschap de schenker-zaakvoerder te veel macht geven). Zo ziet Vlabel ook een probleem in een schenking met voorbehoud van een rentelast (hetgeen buiten het vernietigde standpunt valt, dat slechts betrekking heeft op vruchtgebruik) indien de rente te hoog oploopt.

Afhankelijk van de insteek van de op te zetten (of reeds opgezette) planning, blijft het o.i. dus zeker raadzaam de betaling van schenkbelasting in overweging te nemen.

  1. De vraag stelt zich of dit standpunt zich ook uitstrekt ten aanzien van de stellingname van Vlabel dat de vruchten die de vruchtgebruiker opstrijkt, meteen moeten worden afgezonderd op de rekening van de vruchtgebruiker, bij gebreke waarvan deze vruchten ook in de erfbelasting worden belast bij het overlijden van de vruchtgebruiker.
  2. Vlabel stelt in haar nieuwsbericht van vandaag dat belastingplichtigen die belast werden in toepassing van het vernietigde standpunt, nog een bezwaarschrift kunnen indienen binnen de wettelijke bezwaartermijn van drie maanden na de verzenddatum van het aanslagbiljet.

In alle geval is dit positief nieuws voor de belastingplichtigen. We zijn samen met u benieuwd naar het vervolg.

 

Successieplanning: het zit in ons, DNA

Wet tot hervorming van het ondernemingsrecht ook relevant voor de (burgerlijke) maatschap

Met de Wet houdende de hervorming van het ondernemingsrecht, die op 27 april 2018 werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, wordt de basiswetgeving voor ondernemingen hernieuwd.

De maatschap ontsnapt niet aan deze hervorming. Ingevolge voormelde wet wordt de maatschap een “onderneming”. Dit heeft een aantal belangrijke gevolgen.

 

1. Inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen

Elke maatschap moet voortaan worden ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen.

De wetgever acht het verantwoord om deze plicht ook op te leggen aan de maatschap, als deelnemer van het rechtsverkeer.

De inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen gebeurt via een ondernemingsloket naar keuze en is een relatief eenvoudig administratief proces waarvan de kost in principe zeer beperkt is.

Voor maatschappen die hun activiteiten aanvangen vanaf 1 november 2018, datum waarop de hervormde wet in werking treedt, geldt de inschrijvingsplicht meteen. Maatschappen die hun activiteiten voor die datum hebben aangevangen, hebben tijd tot 1 mei 2019 om zich in te schrijven.

 

2. Boekhoudplicht

De wetgever heeft ervoor geopteerd om de algemene wettelijke boekhoudverplichtingen op te leggen aan alle organisaties zonder rechtspersoonlijkheid.

De maatschap is dus voortaan een “boekhoudplichtige onderneming”. Voor de maatschappen met een jaaromzet van maximaal 500.000 EUR bestaat wel de mogelijkheid om een vereenvoudigde boekhouding te voeren.

De boekhoudkundige verplichtingen gelden meteen voor maatschappen die hun activiteiten aanvangen vanaf 1 november 2018. Voor maatschappen die hun activiteiten reeds voor die datum hebben aangevangen geldt wederom een overgangsperiode. Deze laatsten zijn pas boekhoudplichtig vanaf het eerste volledige boekjaar dat een aanvang neemt na 1 mei 2019. Maatschappen actief voor 1 november 2018 met bv. een boekjaar dat aanvangt op 1 januari, moeten dus een boekhouding opstellen vanaf het boekjaar dat start op 1 januari 2020.

 

3. Wat met de controle/bekendmaking van de jaarrekening?

De maatschap wordt aldus boekhoudplichtig. Houdt dit meteen ook in dat die boekhouding gecontroleerd dient te worden en moet worden bekendgemaakt?

De controle en de bekendmaking van de jaarrekening wordt geregeld in het Wetboek van Vennootschappen. Het Wetboek van Vennootschappen legt deze verplichting enkel op aan vennootschappen met rechtspersoonlijkheid.

Het Wetboek van Economisch recht bepaalt dat de boekhoudplichtige ondernemingen die geen vennootschap zijn, ter zake toch de regels van het vennootschapsrecht dienen na te leven en verwijst hen aldus naar het Wetboek van Vennootschappen.

Hoe deze verwijzingsregel voor de maatschap dient te worden geïnterpreteerd, is niet volkomen zeker.

Onzes inziens is de maatschap nog steeds vrijgesteld van onder meer de publicatieplicht, aangezien zij een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid is, waarvoor volgens het Wetboek van Vennootschappen deze verplichting niet geldt.

 

4. Andere wijzigingen

Aansprakelijkheid in de maatschap: hoofdelijkheid als principe. Het verschil tussen een commerciële maatschap en een burgerlijke maatschap is opgeheven. Dit impliceert dat hoofdelijkheid de regel wordt. Hoofdelijkheid betekent dat elk van de vennoten van een maatschap door derden kan worden aangesproken voor de gehele schuld van de maatschap. Voordien gold, althans in het geval van een burgerlijke maatschap, dat vennoten in principe slechts voor hun deel konden worden aangesproken. Van deze wettelijke regel kan worden afgeweken in een overeenkomst met de betrokken schuldeiser.

Maatschap kan een algemeen lasthebber voor proceshandelingen aanstellen. De maatschap die in de Kruispuntbank van Ondernemingen de identificatiegegevens van een algemeen lasthebber laat opnemen, kan principieel door middel van deze algemeen lasthebber optreden in rechte en dit zonder dat alle individuele deelgenoten van de maatschap met naam en toenaam moeten worden vermeld in de akte. Dat laatste was voorheen, in principe, wel het geval.

Vrij bewijs en insolventierecht van toepassing op de maatschap. Vermits de maatschap een onderneming wordt, zal tegen de maatschap het vrij bewijsrecht gelden en wordt de maatschap onderworpen aan het insolventierecht.

 

Successieplanning: het zit in ons, DNA

Vlabel aanvaardt combinatie burgerlijke maatschap-levensverzekering

Inzake successieplanning met levensverzekeringscontracten heeft de Vlaamse Belastingdienst (“Vlabel”) de voorbije jaren al heel wat stof doen opwaaien met diverse standpunten. In de Voorafgaande Beslissing met nummer 17057 die ons kantoor op 19 maart 2018 mocht bekomen, geeft Vlabel in deze materie een aantal nieuwe inzichten prijs.

 

Feiten

Het betrof een geval waarin een moeder eind 2015 samen met haar twee kinderen een burgerlijke maatschap had opgericht.

De moeder deed een inbreng van de rechten die zij aanhield als verzekeringnemer in twee levensverzekeringcontracten van het type tak 23 in de burgerlijke maatschap. De kinderen waren de begunstigden van de levensverzekeringcontracten. De delen die de moeder voor deze inbreng verkreeg, schonk zij meteen na de oprichting van de burgerlijke maatschap aan de kinderen. Deze schenking gebeurde voor Nederlandse notaris, met daaraan gekoppeld onder meer een last tot betaling van een levenslange rente.

De twee kinderen deden eveneens een inbreng in de burgerlijke maatschap van de rechten die zij aanhielden als verzekeringnemer in één levensverzekeringcontract van het type tak 23 dat zij in 2009 hadden onderschreven. De tegoeden waarmee de twee kinderen de premie van dit laatste contract hadden betaald, hadden zij kort tevoren middels (niet geregistreerde) bankgift van hun moeder geschonken gekregen. Aan deze schenking was een last tot betaling van een levenslange rente gekoppeld.

Er werden bijvoegsels bij de drie verzekeringscontracten opgemaakt, teneinde ervoor te zorgen dat de burgerlijke maatschap voortaan zou fungeren als verzekeringnemer en als begunstigde van deze drie levensverzekeringscontracten. Gelet op het ontbreken van rechtspersoonlijkheid van de burgerlijke maatschap waren de deelgenoten van de burgerlijke maatschap derhalve proportioneel verzekeringnemer en begunstigde.

 

Vraagstelling

De aanvragers wensen absolute zekerheid te bekomen dat het volledige vermogen van de burgerlijke maatschap (dus de drie levensverzekeringscontracten) bij het overlijden van de moeder zonder erfbelasting aan de kinderen zal toekomen. Aldus doen zij een aantal aanpassingen aan de bestaande structuur teneinde het inkomstenvoorbehoud en het controlevoorbehoud van de moeder af te zwakken en betalen zij op het geheel schenkbelasting van 3%. Dit geheel in de lijn met hetgeen werd voorgelegd in een andere Voorafgaande Beslissing met nummer 17019 d.d. 21 juni 2017 (zie hierover onze eerdere nieuwsbrieven). Vlabel bevestigt haar antwoord van laatstgenoemde Voorafgaande Beslissing (waarvan de inhoud overigens ook reeds in diverse Voorafgaande Beslissingen van latere datum werd bevestigd)  door te stellen dat na deze aanpassingen en de betaling van 3% schenkbelasting de fictielegaten van artikel 2.7.1.0.7 VCF (oud artikel 9 W.Succ.), artikel 2.7.1.0.9 VCF (oud artikel 11 W.Succ.) en artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (oud artikel 4,3° W.Succ.), al dan niet in combinatie met de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF, niet (meer) van toepassing zijn. Tot daar dus niets nieuws onder de zon.

Gelet op de aanwezigheid van levensverzekeringscontracten diende in de besproken Voorafgaande Beslissing van 19 maart 2018 evenwel ook de uitwerking van artikel 2.7.1.0.6 en 2.7.3.2.8, §2 VCF (oud artikel 8 W.Succ.), al dan niet in combinatie met de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF, te worden bevraagd. Hierbij zijn er twee zaken interessant.

 

Nieuwe inzichten

Een eerste belangrijk gegeven is dat Vlabel geen probleem schijnt te hebben met het aanhouden van een levensverzekeringscontract via een burgerlijke maatschap als zodanig. Wij hebben de combinatie burgerlijke maatschap-levensverzekering in het verleden steeds verdedigd en voorgehouden dat een burgerlijke maatschap op het gebied van controle een meerwaarde kan betekenen bij levensverzekeringscontracten.

Een tweede interessante vaststelling is de volgende. Indien er op de verzekeringsgift schenkbelasting wordt betaald zodat het fictielegaat van artikel 2.7.1.0.6 VCF aldus buiten werking wordt gesteld door artikel 2.7.3.2.8, §2 VCF ten belope van de waarde waarop schenkbelasting wordt betaald, is er volgens Vlabel ook geen erfbelasting verschuldigd op de meerwaarde die ná de registratie van de verzekeringsgift ontstaat op het levensverzekeringscontract indien deze meerwaarde wordt afgekocht (in één of meerdere bewegingen) vóór het overlijden.

Het kader van Vlabel rond levensverzekeringscontracten wordt dus alsmaar duidelijker. Dat valt alleen maar toe te juichen.

 

Successieplanning: het zit in ons, DNA

Hervorming huwelijksvermogensrecht – impact bij echtscheiding

Met het wetsvoorstel van 13 december 2017 beoogt de wetgever om o.a. de regels van het wettelijk stelsel te verfijnen en een betere wettelijke omkadering te bieden voor het stelsel van scheiding van goederen. In het wetsvoorstel zijn nog een aantal bijkomende wijzigingen aan het erfrecht opgenomen dewelke we hierbij evenwel buiten beschouwing laten.

Aangezien de opmerkingen van de Raad van State eerder beperkt zijn gebleven, lijkt het erop dat dit voorstel binnen afzienbare tijd zal worden gestemd. De inwerkingtreding is voorzien voor 1 september 2018.

De geplande hervorming kan samengevat worden in volgende krachtlijnen:

 

1. Verduidelijking huwelijksvermogensrechtelijk statuut van bepaalde vermogensbestanddelen in gemeenschapsstelsels

De wetgever heeft vastgesteld dat bepaalde activa of rechten moeilijk kunnen worden gecatalogeerd als huwelijksvermogensrechtelijk eigen dan wel gemeenschappelijk. Het betreft activa die een zekere verknochtheid vertonen met één van de echtgenoten, doch die gefinancierd werden door de gemeenschap en/of beroepsgerelateerd zijn.

Voor een aantal van deze activa creëert de wetgever het onderscheid tussen “titre” en “finance”. Dit onderscheid is niet geheel nieuw en wordt reeds gehanteerd voor bv. bepaalde vennootschapsaandelen (actueel artikel 1401,5° BW) en voor cliënteel (rechtspraak). Dit principe van opdeling tussen het “recht” enerzijds en de “vermogenswaarde” anderzijds wordt nu verder verfijnd.

Kort samengevat komt het erop neer dat het “recht” steevast eigen is van de echtgenoot waarmee de verknochtheid bestaat, inclusief de bevoegdheid er als eigenaar over te handelen. Deze activa vallen aldus bij ontbinding van het huwelijk niet in de te verdelen massa. De “vermogenswaarde” daarentegen behoort onmiddellijk (en dus niet via een vergoedingsrekening) tot het gemeenschappelijk vermogen en moet dus wel worden verdeeld.

Deze regel zal van toepassing zijn op:

  • Aandelen in een “besloten” vennootschap of een vennootschap waarin slechts één van de echtgenoten professioneel actief is als zaakvoerder/beheerder. Deze aandelen dienen voor minstens de helft te zijn verworven met gemeenschappelijk vermogen en dienen te zijn ingeschreven op naam van die echtgenoot.
  • Beroepsgoederen aangewend uitsluitend voor de uitoefening van het beroep of bij de uitbating van het bedrijf dat door één van de echtgenoten wordt uitgeoefend/uitgebaat.
  • Cliënteel opgebouwd tijdens het huwelijk door de beroepsactiviteit/bedrijvigheid van één van de echtgenoten.

Voor de individuele levensverzekeringen werd tevens een bijzondere regeling uitgewerkt, waarbij zoveel als mogelijk naar coherentie wordt gestreefd met de echtgenoot die de rechten kan doen gelden ten aanzien van de verzekeringsmaatschappij, doch waarbij elk van de vermogens financieel (zowel het eigen vermogen als het gemeenschappelijk vermogen) bekomt waar het recht op heeft.

 

2. Correcte beroepsinkomstenallocatie – piercing the corporate veil

De beroepsinkomsten in een gemeenschapsstelsel zijn gemeenschappelijk. Deze vuistregel wenst de wetgever beter tot uiting te laten komen door de volgende initiatieven:

  • Aangezien de vergoeding die een echtgenoot ontvangt bij een arbeidsongeval of schadegeval voor een groot stuk een compensatie vormt voor de beroepsonbekwaamheid en het daarmee gepaard gaande inkomstenverlies van de betreffende echtgenoot (economische ongeschiktheid) en voor de extra kosten ingevolge de ongeschiktheid (huishoudelijke ongeschiktheid), bepaalt de wetgever dat dit deel van de vergoeding toekomt aan de huwgemeenschap, pro rata de periode van het huwelijk;
  • Voor die activa waarvan ingevolge de opdeling titre-finance (zie hoger) enkel de vermogenswaarde in de te verdelen massa valt bij echtscheiding of overlijden, bepaalt de wetgever dat dit de vermogenswaarde is op datum van ontbinding van het huwelijk en niet langer op datum van verdeling. Dit betekent dat de waardestijging of – daling na ontbinding en dus tijdens de periode van vereffening-verdeling enkel toekomt aan de betreffende echtgenoot en niet aan de te verdelen massa.
  • De uitoefening van de beroepsactiviteit via een eigen vennootschap (een vennootschap waarvan de aandelen of de vermogenswaarde van de aandelen niet binnen het gemeenschappelijk vermogen vallen) dient huwelijksvermogensrechtelijk neutraal te zijn. De echtgenoot die via een vennootschap zijn beroep uitoefent, mag niet anders behandeld worden dan deze die het in persoonlijke naam uitoefent. Daarom voorziet de wetgever dat de andere echtgenoot voor de huwgemeenschap een vergoeding kan vorderen van de netto-beroepsinkomsten die het gemeenschappelijk vermogen niet heeft ontvangen en redelijkerwijze had kunnen ontvangen indien het beroep niet binnen een eigen vennootschap van de desbetreffende echtgenoot werd uitgeoefend.

 

3. Veralgemening bepaalde maatregelen uit gemeenschapsstelsels

In het wetsvoorstel wordt ervoor geopteerd om enkele regels uit de gemeenschapsstelsels uit te breiden naar eigen goederen en/of het stelsel van scheiding van goederen. Van de gelegenheid werd meteen gebruik gemaakt om bepaalde van deze regels te verfijnen/moderniseren. Het betreft o.a.:

  • De huwelijksvoordelen
  • De preferentiële toewijzing
  • De heling

 

4. Wettelijke omkadering mogelijke correcties op de zuivere scheiding van goederen

De wetgever wenst erop toe te zien dat de keuze voor een stelsel van zuivere scheiding van goederen een weloverwogen keuze is van beide echtgenoten. Hierbij wordt een belangrijke informatieplicht opgelegd aan de notaris.

Zo dient de notaris de aanstaande echtgenoten te informeren over de mogelijkheid van een volledig uitgewerkte verrekening van de aanwinsten die voortaan in de wet is voorzien. Deze regeling is zuiver facultatief en kan ook in door de echtgenoten gekozen varianten worden opgenomen in het huwelijkscontract. Bemerk dat ingevolge een wijziging aan de Vlaamse codex fiscaliteit, in werking getreden op 24 december 2017, de vordering van de langstlevende op de nalatenschap van de eerststervende fiscaal geen aftrekbaar passief meer vormt in de nalatenschap van de eerststervende. Vanuit burgerrechtelijk oogpunt kan dergelijk verrekenbeding uiteraard wel nog steeds zijn nut bewijzen.

Daarnaast wenst de wetgever de schrijnende gevallen aan te pakken waarbij één van de echtgenoten door omstandigheden die onvoorzien waren bij huwelijkssluiting ingevolge echtscheiding berooid achterblijft. In het huwelijkscontract kan men een facultatieve billijkheidscorrectie opnemen waarbij de rechter dan – indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan – een bepaalde (geplafonneerde) vergoeding kan toekennen aan deze echtgenoot. De keuze om deze billijkheidscorrectie al dan niet toe te passen, dient uitdrukkelijk in het huwelijkscontract te worden opgenomen en dit op straffe van aansprakelijkheid van de notaris.

 

 5. Overige

Tot slot voorziet het wetgevend initiatief in nog een aantal andere, beperktere nieuwigheden zoals o.a. de opheffing van het verbod op verkoop tussen echtgenoten,.. dewelke hier niet verder worden besproken. Wel willen we nog even wijzen op de versoepeling van de bewijsregel tussen echtgenoten onderling (zowel in gemeenschapsstelsels als in geval van scheiding van goederen), waarbij het voortaan mogelijk is ook het bestaan van schuldvorderingen te bewijzen met alle middelen en niet enkel meer met een geschrift indien boven de € 375. Dit kan vooral van belang zijn bij echtscheiding indien er geen document van lening of dergelijke is opgemaakt en waar op vandaag de morele onmogelijkheid tot opmaken van een schriftelijk bewijs algemeen genomen niet wordt aanvaard.

***

Huwelijksvermogensrecht: het zit in ons, DNA

Het nieuwe erfrecht en de Vlaamse schenk- en erfbelasting: Voorontwerp van Decreet licht tipje van de sluier

De hervorming van het erfrecht is een feit. Zoals reeds vermeld in een vorige nieuwsbrief, heeft u op heden de mogelijkheid om eventueel een verklaring tot behoud af te leggen zodat de huidige regels van de inbreng en/of de inkorting van toepassing blijven op alle schenkingen die u tot en met 31 augustus 2018 heeft gedaan. Vanaf 1 september 2018 zal het nieuwe erfrecht dan ook effectief in werking treden. Tot op heden was het evenwel koffiedik kijken wat de fiscale impact zou zijn van sommige nieuwe bepalingen in de nieuwe erfwet.

Met het Voorontwerp van Decreet tot modernisering van de erfbelasting, aangepast aan het nieuwe erfrecht, dat eergisteren werd gepubliceerd op de site van de Vlaamse Regering, wordt al een tipje van de sluier gelicht.

In de bijhorende Nota aan de Vlaamse Regering valt te lezen dat voor de belastbaarheid van sommige bepalingen uit het nieuwe erfrecht de bestaande teksten of interpretaties volstaan om een antwoord te bieden. Voor andere bepalingen dient dan weer een bijkomend administratief standpunt ingenomen te worden. Naar verluidt zouden de standpunten vanaf deze week verschijnen op het belastingportaal van de Vlaamse Belastingdienst. Ten slotte moet voor sommige bepalingen decretaal ingegrepen worden, waarbij het Voorontwerp van Decreet de volgende aanpassingen aan de VCF vooropstelt.

 

1) Voortgezet vruchtgebruik langstlevende echtgenoot / langstlevende wettelijk samenwonende partner

Ingevolge art. 858bis, §3 BW zal de langstlevende echtgenoot bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot het vruchtgebruik kunnen voortzetten dat de eerststervende zich bij een schenking had voorbehouden, in de mate de schenking werd gedaan op een ogenblik dat de langstlevende reeds gehuwd was met de eerststervende echtgenoot. Voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner bestaat die mogelijkheid met betrekking tot de schenking van de gezinswoning en de huisraad die door de eerststervende wettelijk samenwonende partner werd gedaan met voorbehoud van vruchtgebruik in het geval deze schenking werd gedaan op een ogenblik dat er reeds een wettelijke samenwoning was tussen de schenker en de langstlevende wettelijk samenwonende partner (art. 858bis, §4 BW). In de mate de langstlevende echtgenoot en de langstlevende wettelijk samenwonende partner niet hebben verzaakt aan de voortzetting van het vruchtgebruik, zullen zij door een invoeging van een tweede lid in art. 2.7.1.0.2 VCF erfbelasting zijn verschuldigd op de verkrijging van dat vruchtgebruik. Deze bepaling belet niet dat de vrijstelling voor de gezinswoning desgevallend wordt toegepast.

 

2) Vermelding vroegere niet-geregistreerde schenkingen in erfovereenkomsten

De nieuwe erfwet voorziet de mogelijkheid om overeenkomsten te sluiten met betrekking tot vroegere schenkingen, bv. in het kader van een globale erfovereenkomst kan afstand gedaan worden van de vordering tot inbreng en inkorting van vroegere schenkingen of bv. via een punctuele erfovereenkomst kan tussen de erfgenamen een overeenkomst worden gesloten over de waarde van een schenking. Aangezien deze erfovereenkomsten verplicht in een notariële akte moeten worden opgenomen, stelde zich de vraag naar de belastbaarheid van de vermelding van vroegere niet-geregistreerde schenkingen in die notariële akte waarbij de erfovereenkomst wordt vastgesteld. In het Voorontwerp van Decreet wordt door toevoeging van een tweede en derde lid aan art. 2.8.1.0.1 VCF bepaald dat de vroegere niet-geregistreerde schenkingen in principe niet tot schenkbelasting aanleiding zullen geven. De partijen kunnen er evenwel voor opteren om de vroegere niet-geregistreerde schenkingen toch aan schenkbelasting te onderwerpen en dit door middel van een uitdrukkelijke fiscale verklaring in of onderaan de akte waarin partijen te kennen geven dat de vermelding van dergelijke schenking wel tot bewijs strekt voor de toepassing van de schenkbelasting. Schenkingen toegekend in de erfovereenkomst zelf zullen uiteraard wel aan schenkbelasting zijn onderworpen.

 

3) In de aangifte van nalatenschap dienen bijkomende vermeldingen te worden opgenomen die invloed kunnen hebben op de berekening van de erfbelasting:

a. Vermelding van het bestaan van de globale erfovereenkomsten met voeging van een kopie van deze overeenkomsten;

b. Vermelding van de verkrijgingen van voortgezet vruchtgebruik met voeging van een kopie van de betreffende aktes van schenking;

c. Vermelding welke schenkingen, levensverzekeringen en legaten aan inbreng of inkorting zijn onderworpen en de wijze waarop de inbreng of inkorting gebeurt.

Het zou de bedoeling zijn dat deze bepalingen in werking treden op 1 september 2018, zijnde de datum waarop de nieuwe erfwet in werking zal treden.

Naast de bepalingen die gekoppeld zijn aan het nieuwe erfrecht voorziet het Voorontwerp van Decreet nog een aantal andere aanpassingen in de schenk- en erfbelasting waarop in het kader van deze nieuwsbrief niet verder zal worden ingegaan.

In de Nota aan de Vlaamse Regering wordt verder verduidelijkt dat de nieuwe onderhoudsvordering voor de ascendenten (ter compensatie van de afschaffing van de ascendentenreserve) niet aan erfbelasting zal zijn onderworpen. Ten slotte wordt verduidelijkt dat de inbreng ten behoeve van een derde, waarmee het kind van de schenker zich ertoe verbindt de schenking van de schenker aan zijn eigen kind in te brengen in de nalatenschap van de schenker indien hij deze aanvaardt, geen aanleiding geeft tot een tweede taxatie in de schenkbelasting. Enkel de schenking van de schenker aan het kleinkind zal belastbaar zijn. De “schenking” die voorligt van het kind aan het kleinkind door de inbreng van de schenking voor het kleinkind zal civielrechtelijk wel in aanmerking moeten worden genomen, maar fiscaal zal er geen schenking voorliggen.

 

Erfrecht en Erfbelasting: het zit in ons, DNA

Planning met burgerlijke maatschap: Vlabel toont zich soepeler

De voorafgaande beslissing nr. 17054 dd. 19 februari 2018 betreft de oprichting van twee burgerlijke maatschappen waarin aandelen van een NV en een BVBA worden ingebracht. Vervolgens zouden de delen van de maatschappen (gedeeltelijk) aan de twee kinderen worden geschonken voor Belgische notaris met voorbehoud van vruchtgebruik (en met toepassing van de schenkbelasting aan 3%).

 

Relevante statutaire bepalingen

  • De duur is bepaald op maximum drie jaar na het overlijden van de langstlevende ouder en minstens totdat het jongste kind de leeftijd van 35 jaar heeft bereikt;

 

  • In het college van zaakvoerders zetelen niet alleen de ouders-schenkers maar ook de kinderen-begiftigden; deze laatsten hebben evenwel binnen het college geen stemrecht.

 

Voormeld college van zaakvoerders heeft de meest ruime bevoegdheid met betrekking tot het bestuur en de vertegenwoordiging van de maatschappen.

 

Verder kan dat college onder meer exclusief het stemrecht verbonden aan de ingebrachte aandelen uitoefenen en de vermogensbestanddelen van de maatschappen vervreemden.

 

  • Het stemrecht van de deelbewijzen van de maatschappen komt in principe toe aan de vruchtgebruikers, zij het dat belangrijke beslissingen samen met de blote eigenaars moeten worden genomen zoals bijvoorbeeld een statutenwijziging van de maatschappen en de zekerheidsstelling van het vermogen van de maatschappen.

 

In deze voorafgaande beslissing werden de (inmiddels) klassieke artikelen van de VCF in het kader van een successieplanning met een burgerlijke maatschap afgetoetst.

 

Beslissing 

Omtrent art. 2.7.1.0.9 VCF (oud art. 11. W. Succ) stelt Vlabel dat dit artikel niet aan de orde is, vermits de aanvrager zelf aangeeft dat de voorgenomen verrichting een schenking betreft en er geen lasten zijn voorzien die de verrichting zouden kunnen kwalificeren als een overdracht onder bezwarende titel.

Omtrent art. 2.7.1.0.7 VCF (oud art. 9 W. Succ.) stelt Vlabel – intussen klassiek – dat de overdracht van delen van een burgerlijke maatschap beschouwd wordt (voor de registratie- en erfbelasting) als een overdracht van de in de maatschap ingebrachte goederen. Dit laatste ondanks alle motivering van de aanvrager dat een schenking van de delen van een maatschap niet zomaar kan worden gelijkgesteld met een schenking van de onderliggende vermogensbestanddelen. Vermits het hier de bedoeling was om de schenking te verrichten voor Belgische notaris met toepassing van het 3%-tarief vormde dit artikel in de interpretatie van Vlabel evenmin een probleem.

Verrassend (gelet op de geschetste feiten) is wel de beoordeling van Vlabel in het kader van art. 2.7.1.0.3,3° VCF (oud art. 4,3° W. Succ.) al dan niet in samenhang met de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2. VCF. Volgens Vlabel zijn deze artikelen niet van toepassing en dit “aangezien de schenkers zich niet exclusief de beschikkingsbevoegdheid voorbehouden over de geschonken goederen”.

Nochtans volgt uit de geschetste feiten dat dit eigenlijk wel zo is (althans indien men de reeds eerder gekende visie van Vlabel volgt dat een te uitgebreide controle voor de schenker binnen de maatschap betekent dat de schenker zich de beschikkingsbevoegdheid voorbehoudt).

De aanvrager vermeldt weliswaar ergens: “De structuur van de burgerlijke maatschap leent zich ertoe om de kinderen op termijn steeds meer en meer zeggenschap toe te kennen, zodat de kinderen stapsgewijs worden voorbereid op het aandeelhouderschap”. Maar in de statutaire bepalingen wordt dit niet meteen vertaald.

 

Besluit

Op het eerste zicht zou hier een versoepeling in de houding van Vlabel kunnen worden uit afgeleid. Een vrij verregaand controlevoorbehoud voor de ouders-schenkers (en dus een vrij beperkte inspraak voor de kinderen-begiftigden) middels een burgerlijke maatschap lijkt voor Vlabel in het voorgelegde geval geen bezwaar te vormen. Waar dan precies de grens ligt voor Vlabel tussen te veel en te weinig controlevoorbehoud, zal de toekomst verder moeten uitwijzen. Het gegeven dat er hier wordt afgerekend in de schenkbelasting, zal mogelijks ook wel een bepaalde rol hebben gespeeld.

 

Successieplanning: het zit in ons, DNA.

Erfenisbetwistingen: Cassatie velt princiepsarrest omtrent het forum voor het instellen van vorderingen met een weerslag op de omvang van de boedel

Op 26 oktober 2017 heeft het Hof van Cassatie een belangwekkend arrest van het Hof van Beroep te Gent verbroken.

Bij arrest van 4 februari 2016 had het hof van beroep te Gent geoordeeld dat het niet mogelijk was om een vordering tot ontbinding/herroeping van een schenking en een vordering tot nietigverklaring van een schenking bij de rechtbank in te stellen, los van de eerder bij de rechtbank bij afzonderlijke procedure ingestelde eis tot vereffening-verdeling. Het hof van beroep te Gent oordeelde dat de navolgende vorderingen tot ontbinding/herroeping en vernietiging van een schenking enkel in de reeds aangevatte procedure van vereffening-verdeling konden worden ingesteld. Indien de notaris reeds is aangesteld, dienen de navolgende vorderingen tot ontbinding/herroeping en vernietiging van een schenking bij wijze van formele briefwisseling aan de notaris te worden gesteld, aldus het hof van beroep te Gent.

Het Hof van Cassatie heeft dit arrest nu verbroken en oordeelt dat het feit dat de vorderingen tot herroeping/ontbinding en nietigverklaring van een schenking een weerslag kunnen hebben op de omvang van de boedel, en dus op de vereffening-verdeling, niet betekent dat deze vorderingen meteen in de dagvaarding tot de vereffening-verdeling dienen te worden gesteld. Het enkele feit dat er reeds een samenhangende vordering aanhangig is bij de rechtbank betekent immers niet dat een bij aparte dagvaarding later ingestelde vordering niet ontvankelijk zou zijn. Dit betekent volgens het Hof van Cassatie eveneens dat ook al is de notaris reeds aangesteld, de partijen voormelde vorderingen toch nog op ontvankelijke wijze bij de rechtbank kunnen instellen (en dienen in te stellen, zie hierna).

Het Hof van Cassatie wijst er immers op dat hoofdvorderingen op straffe van nietigheid in principe middels dagvaarding dienen te worden ingesteld. De stelling dat voormelde vorderingen (via formele briefwisseling) bij de notaris aanhangig kunnen worden gemaakt, kan dan ook niet worden gevolgd.

Voorgaande houdt dan ook in dat in het kader van een procedure vereffening-verdeling alleszins de nodige omzichtigheid aan de dag moet worden gelegd bij het stellen van de verscheidene vorderingen die gelinkt zijn aan de vereffening-verdeling.

– Ofwel kunnen alle vorderingen in het kader van de initiële dagvaarding tot vereffening-verdeling worden gesteld. De verscheidene vorderingen onmiddellijk in één en dezelfde dagvaarding stellen, zal vertraging in de procedure vermijden. Ondanks de nieuwe wet vereffening-verdeling, leert de praktijk ons immers dat een vereffening-verdeling nog steeds een werk van lange adem kan zijn waardoor het aangewezen is om zo efficiënt mogelijk te handelen.

– Werden evenwel om bepaalde redenen niet alle vorderingen in de inleidende dagvaarding gesteld, dan kunnen de initiële vorderingen worden uitgebreid, maar het is ook mogelijk, aldus het Hof van Cassatie, dat deze nieuwe vorderingen bij aparte dagvaarding worden gesteld.

– Maar opgelet, werd ten gevolge van de dagvaarding tot vereffening-verdeling ondertussen reeds een notaris-vereffenaar aangesteld, dan volgt uit het arrest dat formele briefwisseling aan de notaris-vereffenaar helemaal niet stuitend werkt. Deze vorderingen moeten dan ook met een aparte dagvaarding worden gesteld, ongeacht het verloop van de notariële werkzaamheden. Zoniet, bestaat het risico dat de vorderingen te laat worden ingesteld en dat moet natuurlijk te allen tijde worden vermeden.

Bezint eer ge aan uw dagvaarding in vereffening-verdeling begint! Een uitgebalanceerde dagvaarding vermijdt inefficiëntie of zelfs het verlies van eisen die mogelijks onherroepelijk verloren gaan…

Erfenisbetwistingen: het zit in ons, DNA.

HERVORMING ERFRECHT – WAT MET DE VÓÓR 1 SEPTEMBER 2018 UITGEVOERDE PLANNINGEN?

 

De wet tot hervorming van het erfrecht (zie hierover onze eerdere nieuwsbrief) zal op 1 september 2018 in werking treden. Voor overlijdens vanaf die datum zullen de nieuwe regels in principe van toepassing zijn. Dit houdt in dat deze nieuwe regels ook van toepassing zullen zijn op de schenkingen die de erflater die komt te overlijden vanaf 1 september 2018, vóór die datum heeft gedaan. In een aantal gevallen kunnen of zullen de huidige regels van het erfrecht evenwel van toepassing blijven.

1) De huidige regels blijven van toepassing om te bekijken of een vóór 1 september 2018 gedane gift, erfovereenkomst of verklaring geldig is (zowel materieel als formeel);

2) De huidige regels blijven van toepassing voor wat betreft de kwalificatie van een schenking gedaan vóór 1 september 2018 als voorschot op erfdeel gedaan dan wel met vrijstelling van inbreng. Voor wat betreft de aanduiding van een begunstigde van een levensverzekeringscontract, waarbij op heden een vermoeden geldt dat de aanduiding met vrijstelling van inbreng is gebeurd, zal de nieuwe regel dat de kwalificatie moet gebeuren volgens het gemeen recht, pas gelden voor aanduidingen van begunstigden die zijn gebeurd ná de inwerkingtreding van de nieuwe wet;

3) Inbreng ten aanzien van of door de langstlevende echtgenoot zal onder het nieuwe erfrecht in principe niet meer bestaan. Wanneer bestaande schenkingen moeten worden ingebracht ten aanzien van of door de langstlevende echtgenoot, zal dit evenwel nog steeds kunnen gebeuren volgens de huidige regels daaromtrent. Dit zal bijvoorbeeld van belang zijn voor een schenking gedaan met een last tot afstand van een rente ten voordele van de schenker waarbij deze last ophoudt te bestaan bij het overlijden van de schenker. In de mate de schenking als voorschot op erfdeel ten aanzien van de langstlevende echtgenoot is gedaan, kan de langstlevende op heden via de techniek van de inbreng een bepaalde inkomstenstroom bekomen. Voor bestaande planningen zal dit voor de langstlevende dus nog steeds mogelijk zijn. Voor planningen vanaf 1 september 2018 dient op een andere manier in een inkomstenbehoud voor de langstlevende te worden voorzien;

4) Is de schenking met voorbehoud van vruchtgebruik in hoofde van de schenker gebeurd, dan zal de langstlevende echtgenoot in principe onder de nieuwe regels van het erfrecht dit vruchtgebruik kunnen verderzetten. Dit zal evenwel niet gelden voor schenkingen die met vrijstelling van inbreng ten aanzien van de langstlevende zijn gedaan vóór 1 september 2018;

5) Het huidige art. 918 BW zal logischerwijze van toepassing blijven op akten verleden vóór 1 september 2018 waarop dat artikel van toepassing is;

6) Wanneer uitdrukkelijk is bedongen dat de schenking vatbaar is voor inbreng of inkorting in natura, zullen de huidige bepalingen met betrekking tot de wijze van inbreng of inkorting van schenkingen van toepassing blijven;

7) Ten slotte is er vanaf 1 september 2017 gedurende een termijn van één jaar voor de schenker de mogelijkheid om bij notariële akte een verklaring af te leggen waarbij hij ervoor opteert dat, hoewel hij komt te overlijden ná de inwerkingtreding van de nieuwe wet, op alle schenkingen gedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet, de huidige bepalingen met betrekking tot de wijze van inbreng van toepassing blijven in plaats van de nieuwe bepalingen. Daarnaast kan de schenker er tevens voor opteren dat de huidige bepalingen omtrent de wijze van inkorting van toepassing blijven op alle schenkingen die hij heeft gedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet.

Wordt geopteerd voor de huidige bepalingen van de inbreng en/of de inkorting, dan zal dit gelden voor álle gedane schenkingen, zowel rechtstreekse als onrechtstreekse, zowel van roerende goederen als van onroerende goederen, gedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet.

Het zal dan ook zaak zijn om de reeds gedane schenkingen onder de loep te nemen en te bekijken of het aangewezen is dat de huidige dan wel de nieuwe bepalingen van inbreng en inkorting erop van toepassing zullen zijn.

Mocht het daarnaast om bepaalde redenen nuttig zijn dat de huidige bepalingen van de inbreng en/of de inkorting nog van toepassing zullen zijn op vermogen dat nog moet worden geschonken, dan kan dat voor planningen die nog gebeuren vóór 1 september 2018 mits het afleggen van de hierboven vermelde verklaringen.

Of het aangewezen is om nog schenkingen vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet te laten plaatsvinden teneinde de huidige regels van het erfrecht te kunnen toepassen en of het daarnaast aangewezen is om de bovenvermelde verklaringen af te leggen, zal voor elk dossier tijdig en nauwkeurig moeten worden geëvalueerd.

 

Erfrecht: het zit in ons, DNA.