In een nieuwsbrief van 12 januari 2021 hebben wij u ingelicht over het belangwekkend arrest van het Hof van Cassatie van 7 december 2020. In dat arrest heeft het Hof van Cassatie de discussie beslecht omtrent de ‘timing en het decor’ waarbinnen de erfrechtelijke verrekening (via inbreng of inkorting) van schenkingen (door beide echtgenoten) van gemeenschappelijke goederen diende te gebeuren ingeval er in het huwelijkscontract een verblijvingsbeding was voorzien. Indien het gemeenschappelijk vermogen verblijft aan de langstlevende, dan moet de erfrechtelijke verrekening van schenkingen van gemeenschappelijke goederen volgens het Hof worden uitgesteld tot bij het overlijden van deze langstlevende. Volgens het Hof maken de geschonken goederen dan immers geen deel uit van de nalatenschap van de eerststervende.
Op die manier heeft het Hof van Cassatie de minderheidsstelling gevolgd, nl. dat de verrekening in de nalatenschap dient te gebeuren conform de verdeelsleutel van de huwgemeenschap. De motivering die voor deze stelling wordt gegeven is vermijden dat de lege nalatenschap van de eerststervende (door het verblijvings- of keuzebeding in het voordeel van de langstlevende) anders veel te snel zou leiden tot inbreng/inkorting lastens het begiftigde kind.
Tevens hebben wij u in onze nieuwsbrief gewezen op het feit dat het ook vaak voorkomt in de praktijk dat een verblijvingbeding onder last wordt voorzien. De langstlevende verkrijgt dan wel de volledige huwgemeenschap, maar dit onder de last om aan de nalatenschap van de eerststervende een som te voldoen gelijk aan de helft van de huwgemeenschap. Wij hebben hierbij meegedeeld dat de motivering dat de lege nalatenschap van de eerststervende veel te snel zou leiden tot inbreng/inkorting lastens het begiftigde kind niet opgaat bij een verblijvingsbeding onder last. Er komt immers in het actief van de nalatenschap van de eerststervende een vordering op de langstlevende als gevolg van het verblijvingsbeding onder last.
Het hof van beroep te Antwerpen heeft nu in een (voorlopig onuitgegeven) arrest van 25 januari 2022 geoordeeld dat de erfrechtelijke verrekening van gemeenschapsgoederen effectief niet moet worden uitgesteld tot de nalatenschap van de langstlevende in het geval van een verblijvingsbeding onder last, in casu ten belope van de netto helft van het gemeenschappelijk vermogen.
Het hof stelt dat indien de schenking van de gemeenschapsgoederen niet had plaatsgevonden, de geschonken goederen weliswaar niet in natura in de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot zouden zijn gevallen, maar dat wel de tegenwaarde van de helft ervan als een schuldvordering in het actief van die nalatenschap zou zijn opgenomen. In dat opzicht, zo stelt het hof, kunnen de schenkingen uit het gemeenschappelijk vermogen niet uitsluitend als een verarming van het vermogen van de langstlevende echtgenoot beschouwd worden.
Dat de schuldvordering van de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot op de langstlevende echtgenoot tijdens het leven van de langstlevende niet opeisbaar is, doet hieraan volgens het hof geen afbreuk.
Het hof besluit dan ook dat bij een verblijvingsbeding onder last de erfrechtelijke verrekening van de schenkingen van gemeenschapsgoederen niet enkel in de nalatenschap van de langstlevende dient te gebeuren, maar dat de schenkingen proportioneel in de nalatenschappen van elk van de ouders verrekend moeten worden.
Evy Dhaene (dhaene@deknudtnelis.be)
Guillaume Deknudt (deknudt@deknudtnelis.be)