Bij ontbinding van het huwelijksstelsel door echtscheiding of overlijden, volgt logischerwijze de vereffening-verdeling van het volledige gemeenschappelijk vermogen. Evenwel is er recent de vraag gerezen of het mogelijk is dat echtgenoten vóór of tijdens de werking van hun huwelijksstelsel omtrent een bepaald goed uit het gemeenschappelijk vermogen kunnen overeenkomen om bij ontbinding van het huwelijksstelsel toch in onverdeeldheid te blijven.
Daar waar het hof van beroep te Antwerpen op 29 maart 2022 nog had geoordeeld dat dit maximaal mogelijk kan zijn voor vijf jaar, nu het volgens het hof van beroep te Antwerpen gaat over een toevallige onverdeeldheid, heeft het Hof van Cassatie duidelijk een andere visie. Het Hof van Cassatie is immers van oordeel dat het mogelijk is om met betrekking tot een bepaald goed een conventionele onverdeeldheid te creëren en zo een veel langere termijn af te spreken om in de onverdeeldheid te blijven (zolang het maar niet eeuwigdurend is).
Zo stelt het Hof van Cassatie in het arrest van 22 januari 2024 immers het volgende:
“Gehuwden onder het wettelijke huwelijksvermogensstelsel dan wel een conventioneel gemeenschapsstelsel kunnen reeds voor of tijdens de werking van het stelsel overeenkomen om in geval van ontbinding ervan met betrekking tot een bepaald goed uit de post-communautaire onverdeeldheid hetzij de uitonverdeeldheidtreding tijdelijk uit te stellen hetzij een conventionele onverdeeldheid te creëren.
De eerste mogelijkheid betreft een beding tot handhaving van een toevallige onverdeeldheid in de zin van artikel 815, tweede lid, Oud Burgerlijk Wetboek. De tweede mogelijkheid betreft een vrijwillige onverdeeldheid, waarbij artikel 815 Oud Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is. In beide gevallen wordt enkel overgegaan tot vereffening-verdeling van de rest van de postcommunautaire onverdeeldheid.”
Het Hof lijkt te stellen dat het mogelijk is om op het ogenblik van de inbreng overeen te komen om een conventionele onverdeeldheid te creëren met betrekking tot dat ingebracht goed (dit was het geval in de onderliggende casus), maar ook dat het mogelijk is om een conventionele onverdeeldheid te creëren met betrekking tot een goed dat reeds behoorde tot het gemeenschappelijk vermogen. Het Hof stelt immers dat echtgenoten voor of tijdens de werking van het stelsel kunnen overeenkomen om in geval van ontbinding met betrekking tot een bepaald goed een conventionele onverdeeldheid te creëren.
Tijdens de werking van het stelsel een conventionele onverdeeldheid creëren met betrekking tot een goed dat reeds tot het gemeenschappelijk behoort, lijkt ons ingevolge bovenstaande visie van het Hof van Cassatie te kunnen via een wijziging van de huwelijksovereenkomst waarin wordt bepaald dat voor dat bepaald goed een conventionele onverdeeldheid wordt overeengekomen.
Aangezien er volgens het Hof van Cassatie kan worden afgesproken om in onverdeeldheid te blijven met betrekking tot een bepaald goed, lijkt dit ons ook mogelijk met betrekking tot meerdere bepaalde goederen van het gemeenschappelijk vermogen, zolang het maar over welbepaalde goederen gaat en niet (de facto) het gemeenschappelijk vermogen in zijn geheel. Zo zou men aldus kunnen overeenkomen dat er bij overlijden van de eerststervende echtgenoot geen uitonverdeeldheidtreding kan worden gevorderd met betrekking tot de voornaamste goederen van de gemeenschap tot aan het overlijden van de langstlevende echtgenoot.
Dit kan in bepaalde gevallen mogelijks een interessante planningstechniek zijn om de langstlevende echtgenoot in een comfortabele positie te zetten.
Evy Dhaene (dhaene@deknudtnelis.be)
Guillaume Deknudt (deknudt@deknudtnelis.be)