Jongleren met onverdeeldheden bij huwelijkscontract: VB 19053 dd. 21 oktober 2019

De bovenvermelde recente voorafgaande beslissing van Vlabel werd al fel besproken.

In deze beslissing stelt Vlabel het volgende:

Algemeen

Algemeen wordt aanvaard dat de ‘inbreng’ in een onverdeeldheid alsook de ‘toebedeling/verblijving’ van een onverdeeldheid die bij huwelijksovereenkomst zouden plaatsvinden, overeenkomsten onder bezwarende titel zijn. Vlabel voegt eraan toe dat deze overeenkomsten onder bezwarende titel blijven, ook al is de inleg en/of de levensverwachting van de echtgenoten ongelijk. Dit in tegenstelling tot hetgeen geldt voor bedingen van aanwas, aldus Vlabel.

Vlabel verduidelijkt verder ook nog dat de ‘toebedeling’ van de volledige onverdeeldheid aan de langstlevende geen erfrechtelijke verkrijging is, maar wel een verkrijging onder de levenden.

Zowel bij de ‘inbreng’ als bij de ‘toebedeling’ zijn in dit geval (vermits het niet over een gemeenschappelijk vermogen gaat, maar wel over een onverdeeldheid) de fiscale regels die gelden bij gemeenschappelijk vermogen niet van toepassing. Zo kan de ‘inbreng’ niet zomaar aan het (enkele) vast recht gebeuren. Ook artikel 2.7.1.0.4. VCF (waarbij er erfbelasting verschuldigd is in hoofde van de langstlevende indien die meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen bekomt via huwelijksovereenkomst die niet aan de regels van de schenkingen is onderworpen) bij de ‘toebedeling’ is aldus niet van toepassing, zo stelt Vlabel terecht.

Het feit dat de echtgenoten die oorspronkelijk gehuwd waren onder het wettelijk stelsel in 2016 hun wettelijk stelsel hebben gewijzigd naar een scheiding van goederen en nu hun huwelijksstelsel verder wensen aan te passen met een specifieke regeling omtrent onverdeeldheden, wordt niet gezien als fiscaal misbruik.

Voor roerende goederen

Noch bij de ‘inbreng’ noch bij de ‘verblijving’ is er erf- of registratierecht verschuldigd (ook al handelt de voorafgaande beslissing niet over de ‘inbreng’ van roerend goed in een onverdeeldheid, toch lijkt dit er uit te mogen worden afgeleid).

Voor onroerende goederen

        • Voor wat betreft de ‘inbreng’ van een onroerend goed in een onverdeeldheid, is dit volgens Vlabel een overdracht onder bezwarende titel van een onverdeeld deel waarbij het verkooprecht verschuldigd is conform art. 2.9.1.0.1. VCF;
        • De ‘toebedeling’ van een onroerend goed aan de langstlevende is dan onderworpen aan het verkooprecht op de helft (indien er een verblijving is aan de niet-‘inbrengende’ echtgenoot) of aan het verdeelrecht op de totaliteit (indien er een verblijving is aan de ‘inbrengende’ echtgenoot).

Zowaar een nieuwe (in bepaalde omstandigheden) aantrekkelijke route voor planningen tussen echtgenoten! De vereisten die gelden bij een beding van aanwas, met name gelijkwaardige inleg en gelijkaardige levensverwachting gelden hier immers niet. Dit is dan klaarblijkelijk het gevolg van het feit dat zowel de ‘inbreng’ als de ‘verblijving’ ingevolge het nieuwe huwelijksvermogensrecht als een huwelijksvoordeel wordt aanzien. Al doet de aangewende terminologie wat vreemd aan, omdat men het heeft over ‘inbreng’ in een onverdeeldheid en ‘verblijving’ van een onverdeeld aandeel. Dit zijn eerder begrippen die passen bij een gemeenschappelijk vermogen.

Zeker voor roerende goederen lijkt een en ander aantrekkelijk. Voor onroerende goederen moet worden afgewogen of de hoger vermelde taxatie in het voorliggend geval interessanter uitkomt dan de ‘reguliere’ tarieven in de erfbelasting. Voor wat betreft de (tussen echtgenoten) vrijgestelde gezinswoning zal dit uiteraard sowieso niet het geval zijn.

Wat er ook van zij, mits het bekomen van een voorafgaand fiscaal akkoord, is het zeker een techniek die in de gepaste omstandigheden het overwegen waard is. Ook civielrechtelijk lijkt de kwalificatie van (inkortbaar) huwelijksvoordeel voor te liggen, waardoor dit ook vanuit dit oogpunt een aantrekkelijke piste is voor de langstlevende.

Nochtans kan het civielrechtelijk soms beter zijn om toch te opteren voor een (sluitend) beding van aanwas. Bij de theorie van de huwelijksvoordelen stoot men soms op de ‘plafonds’ (bijvoorbeeld art. 1464, tweede lid BW of 1465 BW), hetgeen maakt dat het surplus toch erfrechtelijk in rekening moet worden gebracht, terwijl dit niet het geval is bij een beding van aanwas (tenzij het bezwarend karakter in vraag zou kunnen worden gesteld).

Ook vanuit fiscaal oogpunt zijn er soms betere alternatieven, bijvoorbeeld toch een beperkte gemeenschap gekoppeld aan het stelsel van scheiding van goederen.

Stel dat echtgenoot 1 een onroerend goed (per hypothese niet de gezinswoning) in zijn vermogen heeft van voor het huwelijk (een niet-aanwinst dus), dan komt het ons voor dat de piste van de beperkte gemeenschap aantrekkelijker zal zijn dan de ‘onverdeeldheidspiste’. Bij de inbreng door echtgenoot 1 in die beperkte gemeenschap zal er immers geen evenredig registratierecht verschuldigd zijn (enkel vast recht). Bij de verblijving aan echtgenoot 2 zal er in dat geval strikt gezien ook geen taxatie kunnen zijn op basis van art. 2.7.1.0.4. VCF. Waarom niet? De langstlevende verkrijgt immers niet meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen via een huwelijksvoordeel dat niet aan de regels van de schenkingen is onderworpen. Slechts de helft wordt immers verkregen via een niet aan de regels van schenking onderworpen/niet-inkortbaar voordeel, de andere helft via een voordeel dat wel aan de regels van de schenkingen/inkorting is onderworpen. Dit volgt immers uit het arrest van het Hof van Cassatie van 10 december 2010, waarbij de link naar artikel 2.7.1.0.2. VCF voor de verkrijging van het ‘surplus’ (het inkortbaar huwelijksvoordeel) werd doorgeknipt (zie in dat verband G. DEKNUDT, “Sterfhuisclausule volledig onbelast volgens het Hof van Cassatie. Ook gevolgen voor ‘langst leeft al’ bedingen (?)!”, TFR 2011, afl. 4, 172-176). Voor het geval echtgenoot 1 de eerststervende zou zijn, kan aan de inbreng  een (automatische) ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de niet-inbrengende echtgenoot worden gekoppeld. Op die manier is ook de ‘terugkeer’ niet belast. Al verdient het ook hier de voorkeur om een voorafgaand fiscaal akkoord te hebben.

Het is en blijft derhalve van belang in elk specifiek dossier precies na te gaan wat de meest aantrekkelijke optie is…

 

Guillaume Deknudt (deknudt@deknudtnelis.be)
Eveline Van De Gejuchte (vandegejuchte@deknudtnelis.be)