(Opnieuw) over de verrekening van de regularisatieheffing bij de aangifte in de erfbelasting

Enige tijd geleden (artikel) brachten wij u op de hoogte dat Vlabel niet langer de aftrekbaarheid van de regularisatieheffing als passief in de erfbelasting zou aanvaarden (SP 21055). Vlabel inspireerde zich daarbij op een arrest van het Hof van Beroep te Gent van 23 maart 2021 (2019/AR/556).

De problematiek wordt in dit aangepaste standpunt van Vlabel echter enkel benaderd vanuit de ‘passiefzijde’ van de aangifte in de erfbelasting. Reeds in onze eerdere nieuwsbrief merkten wij op dat dit standpunt voor kritiek vatbaar is. Dit is onder meer en zeer zeker het geval als u de problematiek benadert vanuit de ‘actiefzijde’ van de aangifte erfbelasting.

Het uitgangspunt is immers dat u als erfgenaam een actief erft waar er ‘een vlieg op zit’. Of om een ander beeld te gebruiken: de auto met de bluts. Is de auto met de bluts evenveel waard als de auto zonder de bluts? Niemand zal daar bevestigend op antwoorden. Welnu, dit is hier net de essentie van de zaak.

De stelling dat de regularisatieprocedure vrijwillig en vrijblijvend is (u mag immers eveneens blijven rondrijden met uw bluts), doet natuurlijk geen afbreuk aan het feit dat – indien u deze stap niet zet – u over een minderwaardig actiefbestanddeel beschikt en blijft beschikken. Niet alleen zal u mogelijks praktisch problemen ondervinden om vrij met uw geërfde fondsen te handelen in de bancaire context. U kan bovendien strafrechtelijk vervolgd worden in het kader van de witwaswetgeving indien u niet de stap van de ‘vrijwillige’ regularisatie zet. Er kan dan ook moeilijk worden voorgehouden dat een geërfd vermogen van 100 waarop een dergelijke last rust evenveel waard is als een vermogen van 100 waarop geen dergelijke last rust. Om strafrechtelijke immuniteit te bekomen, wordt u net verplicht om een (preventieve) regularisatie door te voeren.

Nochtans krijgt u geenszins de indruk dat Vlabel bereid is om daarmee rekening te houden indien u het standpunt leest. Ook in de praktijk moet worden vastgesteld dat Vlabel niet bereid is om met deze logische en valabele argumentatie rekening te houden.

Nochtans is dit helemaal niet evident in het licht van art. 1 eerste protocol EVRM en de lezing daarvan door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Jokela/Finland van 1 mei 2002. In dit geval was er een problematiek van sterk verschillende waardering in het kader van een onteigeningsprocedure enerzijds en in de successierechten anderzijds. Het hof oordeelde dat op zich beide procedures en waarderingen niet problematisch waren, maar dat er van de overheid mag verwacht worden dat er in beide procedures een redelijke consistentie zou worden gehanteerd in het kader van de waardering, of dat minstens – indien die consistentie er niet is – een afdoende uitleg voor deze verschillende waardering zou worden gegeven. Vermits dit alles niet het geval was, zag het Hof een schending van art. 1 eerste protocol EVRM (eerste zin van de eerste paragraaf): “In the Court’s view this right includes the expectation of a reasonable consistency between interrelated, albeit separate, decisions concerning the same property.”

Welnu, dit is bij onze problematiek hier niet anders. Ook al is de regularisatieprocedure stricto sensu vrijwillig, dit doet nog steeds geen afbreuk aan het feit dat het desbetreffende geërfde vermogen op het ogenblik van de erfenis reeds geaffecteerd is met deze problematiek. Dit drukt dus duidelijk op de waarde van het aan te geven actief. Waarom dan geen rekening zou worden gehouden met de regularisatieheffing nodig om ‘de bluts uit de wagen te krijgen’ wordt dan ook geenszins op een valabele manier door Vlabel toegelicht. Gelet op voormelde voorgeschreven norm van artikel 1 eerste protocol EVRM kan Vlabel zich evenmin zomaar verschuilen achter een technische regel in het kader van het passief van de nalatenschap.

Bovendien worden door Vlabel op die manier ook ongelijke situaties gelijk behandeld, hetgeen strijdig is met het gelijkheidsbeginsel.

Mocht er ten slotte bij de Belgische rechtbanken twijfel kunnen bestaan of art. 1 eerste protocol EVRM hier een rol kan spelen, dan kan alleszins binnenkort een (niet bindend) advies worden gevraagd (door onder andere het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie) aan het EHRM. Dit ingevolge de recente wet houdende instemming met het Protocol nr. 16 bij het EVRM.

Guillaume Deknudt (deknudt@deknudtnelis.be)
Sven Nelis
(nelis@deknudtnelis.be)