Procedure gerechtelijke vereffening-verdeling: Wetsvoorstel voorziet toepassing ervan ook indien er enkel een vereffening nodig is en geen verdeling

In de mate een minnelijke vereffening-verdeling van een huwgemeenschap of een nalatenschap niet mogelijk blijkt, is voorzien in een procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling (art. 1207 ev. van het Gerechtelijk Wetboek).

Sinds de hervorming van het erfrecht (Wet 31 juli 2017 – “Nieuwe Erfwet”, in werking sinds 1 september 2018) rijst een probleem met betrekking tot de toepassing van de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling in bepaalde nalatenschapsdossiers. Met de Nieuwe Erfwet is het bijvoorbeeld mogelijk om de nalatenschap voor de geheelheid in natura aan de ene erfgenaam te geven, waarbij de andere “onterfde” erfgenaam dan nog louter een inkortingsvordering in waarde kan laten gelden met betrekking tot zijn reserve. De onterfde erfgenaam kan in dat geval dus geen aanspraak laten gelden op de goederen die de erflater nalaat. Dit brengt met zich mee dat er dan ook geen onverdeeldheid bestaat met betrekking tot deze goederen.

In de rechtsleer en rechtspraak zijn de meningen verdeeld of het dan wel mogelijk is om de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling te bevelen. Deze procedure is er immers op geënt om een verdeling tussen deelgenoten te bewerkstelligen en vereist dus in principe een onverdeeldheid. Nochtans is deze procedure de meest adequate wijze om het bedrag van de inkortingsvordering te bepalen.

Op heden is er een Wetsvoorstel hangende teneinde aan deze problematiek tegemoet te komen (Wetsvoorstel van 13 december 2023, Parl.St. Kamer 2023-24, 3738/001) en de toepassing van de procedure vereffening-verdeling uit te breiden naar gevallen waarin er bij gebreke aan onverdeeldheid enkel een vereffening nodig is. Overigens ook de bepalingen in verband met de minnelijke verdeling worden gewijzigd aangezien dezelfde problematiek zich stelt voor dit soort verdeling.

Het Wetsvoorstel komt daarbij tegemoet aan de discussie die reeds geruime tijd bestaat in het kader van een afwikkeling van een huwelijksstelsel waarbij enkel een vereffening dient te gebeuren, en geen verdeling bij gebreke aan een onverdeeldheid. Dit is bijvoorbeeld het geval in de mate de echtgenoten gehuwd waren onder een stelsel van scheiding van goederen waarbij er geen onverdeelde goederen zijn, maar er wel een afrekening dient te gebeuren naar aanleiding van een verrekenbeding. De procedure van vereffening-verdeling lijkt ook dan de meest adequate procedure om het bedrag van de verrekening te bepalen. Maar bij gebreke aan onverdeeldheid stelt zich ook hier de vraag of deze procedure wel kan worden bevolen. Ook deze vraag zal niet meer aan de orde zijn indien de bepalingen die nu worden voorgesteld van kracht worden.

Zo wordt immers voorgesteld om in art. 1207 Ger.W. expliciet te voorzien dat de bepalingen van de procedure vereffening-verdeling eveneens van toepassing zijn, zelfs bij gebrek aan onverdeeldheid, wanneer het verzoek enkel betrekking kan hebben op de vereffening en dit zowel in het kader van het huwelijksvermogensrecht als in het kader van het erfrecht.

Daarnaast beoogt het Wetsvoorstel nog enkele kleinere aanpassingen. Enkele daarvan zijn bijvoorbeeld de bevestiging dat problemen met betrekking tot de boedelbeschrijving niet alleen door de vrederechter, maar ook door de familierechtbank in het kader van de geschillen en moeilijkheden kunnen worden behandeld en dat de verzaking door partijen aan de boedelbeschrijving uitdrukkelijk moet gebeuren (in afwijking van recente rechtspraak van het Hof van Cassatie). Verder zal worden voorzien dat een boedelbeschrijving die voorafgaandelijk aan de procedure vereffening-verdeling werd opgesteld overeenkomstig art. 1175 ev. Ger.W., ook als boedelbeschrijving in het kader van de vereffening-verdeling kan gelden, dan wel dat er slechts een actualisatie of aanvulling dient te gebeuren omwille van nieuwe elementen.

Er wordt in het Wetsvoorstel voorzien dat de nieuwe bepalingen enkel worden toegepast op de vorderingen tot vereffening-verdeling die nog niet in beraad zijn genomen op het ogenblik van de inwerkingtreding ervan.

Het Wetsvoorstel verschaft alleszins op een aantal punten duidelijkheid, hetgeen alleen maar kan worden toegejuicht.

Het is evenwel niet de enige problematiek in het kader van de gerechtelijke vereffening-verdeling waar het aangewezen is dat de wetgever zou optreden. Het is immers nodig dat vorderingen die verband houden met de vereffening-verdeling op een consistente manier worden geïntegreerd in de procedure van de vereffening-verdeling (zie hierover meer in onze Nieuwsbrieven van 23 april 2020, 26 mei 2020, 14 februari 2022 en 13 september 2022).

Het is misschien de ideale gelegenheid voor de wetgever om ook deze problematiek aan te pakken?

Evy Dhaene (dhaene@deknudtnelis.be)
Guillaume Deknudt (deknudt@deknudtnelis.be)