Burgerlijke maatschap: enkel fiscale zekerheid mits Voorafgaande Beslissing?

Wie een deel van zijn vermogen wenst te schenken maar toch nog graag de controle bewaart, maakt zeer vaak gebruik van een burgerlijke maatschap. Doorgaans wordt het vermogen dan in een eerste stap ingebracht in een burgerlijke maatschap, waarbij in de statuten van deze maatschap de schenker wordt aangeduid als levenslang statutair zaakvoerder. Het zijn vervolgens de delen in de burgerlijke maatschap die de schenker in ruil voor de inbreng verkrijgt die in een tweede stap worden geschonken. In de schenkingsakte wordt bovendien dan ook nog vaak bepaald dat de schenking plaatsvindt met voorbehoud van vruchtgebruik of onder de last de schenker een levenslange rente uit te keren. Finaal behoudt de schenker aldus de controle en een bepaalde inkomstenstroom.

Het gebruik van een burgerlijke maatschap als middel tot controlebehoud bij een schenking werd nooit in vraag gesteld op het gebied van erfbelasting, tot de Voorafgaande Beslissing met nr. 16046 d.d. 14 november 2016 op 30 november 2016 werd gepubliceerd.

Hierbij werd in een concreet dossier beslist dat een schenking in combinatie met een burgerlijke maatschap en waarbij de volledige controle over het vermogen wordt behouden door de schenker, de fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF frustreert. Deze bepaling stelt dat een schenking gedaan onder de opschortende voorwaarde of opschortende termijn van het overlijden van de schenker op fiscaal vlak niet geacht wordt een schenking te zijn en dus wordt belast met erfbelasting bij het overlijden van de schenker. Vlabel stelt de combinatie schenking-maatschap in dit concreet dossier, in toepassing van de fiscale antimisbruikbepaling voorzien in art. 3.17.0.0.2 VCF, gelijk met de verrichting beoogd in art. 2.7.1.0.3,3° VCF waardoor er erfbelasting verschuldigd is bij het overlijden van de schenker-zaakvoerder (tarief: 27% boven de € 250.000). Onterecht, onder meer omdat Vlabel niet het noodzakelijke bewijs levert dat de doelstelling van art. 2.7.1.0.3,3° VCF wordt gefrustreerd.

Verder was Vlabel in de besproken beslissing van oordeel dat het verbinden van een last tot het betalen van een lijfrente aan een schenking ook kan leiden tot het verschuldigd zijn van erfbelasting bij het overlijden van de schenker, als de last over de jaren heen groter kan zijn dan de waarde van het geschonkene op het ogenblik van de schenking. Vlabel knoopt de belastingheffing bij overlijden van de schenker op dit punt vast aan artikel 2.7.1.0.9 VCF, zijnde een artikel dat geschreven is voor het bewust verkeerd kwalificeren van een schenking als een handeling ten bezwarende titel en dus helemaal niet voor het onbewust “verkeerd” kwalificeren van een handeling ten bezwarende titel als een schenking. Dit artikel viseert dus de volledig tegenovergestelde hypothese!

De Voorafgaande Beslissing van 14 november 2016 ontlokte een storm van protest. Vlabel reageerde hierop in de loop van december met een bericht in de pers dat de gemoederen moest bedaren. De boodschap was dat het geval van de Voorafgaande Beslissing van 14 november 2016 wel erg extreem was en dat er voor Vlabel principieel geen enkel probleem is met het gebruik van een burgerlijke maatschap als controlevehikel noch met een last tot uitkering van een lijfrente, althans als deze  “correct” worden aangewend.

Het bericht van Vlabel was dus niet van aard om duidelijkheid te scheppen, wel integendeel. Tal van vragen blijven tot op heden onbeantwoord:

  • Wanneer gaat het controlebehoud voor de schenker-zaakvoerder van de burgerlijke maatschap dermate ver dat het fictielegaat van art. 2.7.1.0.3,3° VCF wordt gefrustreerd? Allicht is het de idee van Vlabel dat de begiftigde van de delen van de burgerlijke maatschap voor bepaalde beslissingen noodzakelijkerwijze dient tussen te komen, maar de vraag is welke dat dan precies zijn.
  • Dienen ook schenkingen en maatschappen die werden opgezet vóór de publicatie van de Voorafgaande Beslissing (met name vóór 30 november 2016) te worden getoetst aan de nieuwe Vlabel-inzichten of blijven deze – zoals Vlabel meestal naar voren schuift bij beslissingen die een breuk vormen met het verleden – hoe dan ook buiten schot?
  • Als ook het verleden wordt geviseerd en als duidelijk is welke aanpassingen dan dienen te gebeuren, welke vormvereisten gelden er dan voor deze aanpassingen? En begint er dan, als er op de initiële schenking geen schenkbelasting werd betaald en er naar aanleiding van de aanpassingen ook geen schenkbelasting wordt betaald, een nieuwe driejaarstermijn te lopen?

Ook al is men het niet eens met de standpunten van Vlabel, uit de praktijk blijkt dat de meeste cliënten toch zekerheid willen. Het lijkt er jammer genoeg op dat deze zekerheid enkel verkregen kan worden middels een aanvraag tot Voorafgaande Beslissing.

Deknudt Nelis Advocaten heeft alvast besloten deze weg te zullen bewandelen. Wij hopen op deze manier snel duidelijkheid te bekomen.