VCF in strijd met art. 1 Eerste Protocol EVRM! Over finale verrekeningen en keuzebedingen onder last

Middels het decreet van 8 december 2017 heeft men de werking van verblijvings- en keuzebedingen onder last alsook finale verrekenbedingen ‘geneutraliseerd’ in de erfbelasting.

Vorderingen of schulden die op die manier voortvloeien uit het huwelijkscontract worden fiscaal niet in rekening gebracht.

Voor zover dit betekent dat diegene die het vermogen verkrijgt geen passief in aftrek kan nemen, kan dit nog door de beugel. Stel bijvoorbeeld een kinderloos gehuwd koppel onder scheiding van goederen met een finaal verrekenbeding. De man overlijdt eerst en laat goederen met een waarde van 100 na. Er is tevens een finaal verrekenbeding in het voordeel van de langstlevende van 0/100 voorzien. De echtgenote bekomt (bijvoorbeeld via testament) de totaliteit van de goederen in volle eigendom. Het enige gevolg is hier dat mevrouw zal belast worden op die 100 goederen, terwijl zij de vordering die ze heeft op de nalatenschap (haar vordering van 100 ingevolge het finaal verrekenbeding) niet fiscaal in aftrek kan nemen. Dit is misschien fiscaal niet aantrekkelijk voor mevrouw en fnuikt ook wel enigszins de geest van het nieuwe huwelijksvermogensrecht, maar al bij al blijft het bij een fiscaal onaantrekkelijke vermogensverkrijging.

Maar het kan ook een (fiscale) brug te ver zijn als ons koppel bijvoorbeeld wel (gemeenschappelijke) kinderen heeft. Civielrechtelijk bekomt de langstlevende via het finaal verrekenbeding een vordering van 100 (die volledig ‘reserveproof’ is als deze bijvoorbeeld enkel op aanwinsten slaat). De goederen zelf van de man/vader vererven conform het wettelijk erfrecht of conform het testament en zullen dus (al dan niet bij toepassing van het reservataire erfrecht) voor een stuk bij de kinderen terechtkomen. Nochtans zal de langstlevende echtgenote de kinderen in voorkomend geval civielrechtelijk kunnen confronteren met de civielrechtelijke passiefpost ten belope van dezelfde waarde als de totale waarde van de goederen. In geval van gemeenschappelijke kinderen en waar het enkel aanwinsten betreffen, zal dit ertoe leiden dat de kinderen civielrechtelijk met 0 achterblijven. En toch zullen zij worden belast in de erfbelasting. Door voormelde decretale ingreep wordt het civielrechtelijke verhaal immers volledig genegeerd. Dit is duidelijk een brug te ver en in strijd met art. 1 Eerste Protocol (EP) EVRM. De kinderen krijgen 0, maar moeten toch erfbelasting betalen! Hier ontbreekt elk redelijk evenwicht, hetgeen nochtans de basisregel vormt in het kader van de eigendomsbescherming voorzien bij toepassing van art. 1 EP EVRM.

Eenzelfde problematiek kan zich voordoen bij een verblijvings- of keuzebeding onder last. Bij een keuze voor het totale gemeenschappelijk vermogen met last zal in eerste instantie in principe enkel de langstlevende worden belast (art. 2.7.1.0.4 VCF) maar op het ogenblik van het overlijden van de langstlevende zal de schuld wellicht nog moeten worden afgelost. De kinderen van de langstlevende treffen dan actief aan in de nalatenschap maar worden met een belangrijk civielrechtelijk passief geconfronteerd dat niet fiscaal in rekening zal worden gebracht. Vermits er ook hier geen noodzakelijke coherentie is tussen diegene die erft en diegene die de erfbelasting finaal moet dragen (de erfgenamen van de eerststervende zijn mogelijks andere personen dan de erfgenamen van de langstlevende, bv. bij nieuw samengestelde gezinnen), stelt zich ook hier het probleem van art. 1 EP EVRM.

In het kader van betwistingen in de erfbelasting omtrent dergelijke scenario’s lijkt het ons dat de fiscus het onderspit zal delven.

Voorkomen is echter altijd beter dan ‘genezen’, zodat een doordachte opbouw van de betrokken clausules in het huwelijkscontract is aangewezen.

Guillaume Deknudt (deknudt@deknudtnelis.be)