Nieuwe toevoeging aan standpunt nr. 15004
Op 27 april 2017 heeft Vlabel een nieuwe stellingname gepubliceerd inzake een schenking van delen van een burgerlijke maatschap met voorbehoud van vruchtgebruik. De nieuwe inzichten werden toegevoegd aan het standpunt met nr. 15004 inzake gesplitste aankopen en inschrijvingen in het kader van artikel 2.7.1.0.7 VCF (oud artikel 9 W. Succ) en vormen reeds een zevende aanpassing sinds dit standpunt op 19 juni 2015 werd gepubliceerd. Tevens werd er in bijlage bij dit standpunt een lijst met voorbeelden voorzien bij het standpunt met nr. 15004 in zijn algemeenheid.
Principe artikel 2.7.1.0.7 VCF
Artikel 2.7.1.0.7 VCF bepaalt onder meer – vereenvoudigd gesteld – dat, als een inschrijving van effecten of geldbeleggingen gebeurt voor het vruchtgebruik op naam van de toekomstige erflater en voor de blote eigendom op naam van de toekomstige erfgenaam, dit bij overlijden van de toekomstige erflater leidt tot erfbelasting in hoofde van de toekomstige erfgenaam over de waarde van de volle eigendom van de effecten of geldbeleggingen waarvoor deze gesplitste inschrijving is gebeurd. Dit is evenwel niet zo indien er wordt bewezen dat de inschrijving in hoofde van de toekomstige erfgenaam voor de blote eigendom voor hem geen “bedekte bevoordeling” vormt.
Vlabel hanteert hierbij al enige tijd het principe dat indien de gesplitste inschrijving het uitvloeisel is van een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik die niet aan de schenkbelasting werd onderworpen (bv. een schenking voor Nederlandse notaris), dit tegenbewijs niet kan worden geleverd en de schenking dus wel degelijk leidt tot erfbelasting in hoofde van de begiftigde bij het overlijden van de schenker. Dat deze laatste nog minstens drie jaar in leven blijft na de schenking, is hierbij dus niet van belang.
Nieuwe stelling voor de burgerlijke maatschap
Vlabel stelt in haar nieuwe standpunt nu dat het principe van artikel 2.7.1.0.7 VCF eveneens speelt als er delen van een burgerlijke maatschap worden geschonken waarvan de achterliggende activa effecten of geldbeleggingen zijn en dit indien de gesplitste inschrijving blijkt uit:
- Ofwel de vermeldingen in het matenregister van de maatschap;
- Ofwel de vermeldingen zoals bijgehouden door de financiële instellingen;
- Ofwel de zakenrechtelijke situatie van de effectenportefeuille of geldbeleggingen (bv. schenking met voorbehoud van vruchtgebruik van hetzij de delen in de burgerlijke maatschap, hetzij de effecten of geldbeleggingen).
Verder van belang is dat Vlabel thans stelt dat, indien de opbrengsten van de beleggingsportefeuille die de burgerlijke maatschap aanhoudt niet worden uitgekeerd ingevolge een beslissing van de algemene vergadering, de niet uitgekeerde opbrengsten worden beschouwd als een nieuwe gesplitste inschrijving die principieel eveneens wordt onderworpen aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.7 VCF. Blijkens de voorbeelden die Vlabel bij het nieuwe standpunt voegt geldt een zelfde opvatting overigens ook als er geen burgerlijke maatschap is en de vruchten van de beleggingsportefeuille niet worden uitgekeerd aan de vruchtgebruiker van de portefeuille maar worden geïncorporeerd bij het kapitaal. Noteer dat dit standpunt inzake de opbrengsten ook lijkt te gelden indien de initiële schenking aan de schenkbelasting werd onderworpen.
De vervanging van initiële effecten door andere met dezelfde waarde wordt door Vlabel evenwel niet als een nieuwe gesplitste inschrijving beschouwd. Als het tegenbewijs voor de initiële inschrijving kan worden geleverd, werkt dit dus door voor de nieuwe inschrijving ter vervanging van de initiële. En omgekeerd.
Het nieuwe standpunt geldt voor alle gesplitste inschrijvingen die gebeuren vanaf 1 juni 2017.
Beoordeling
Vlabel breidt het toepassingsgebied van het fictielegaat van artikel 2.7.1.0.7. VCF nog maar eens uit. Opnieuw ten onrechte.
Positief is wel dat Vlabel het verleden terug voor een groot stuk laat rusten. Noteer evenwel dat er inzake schenkingen met burgerlijke maatschappen nog een ander probleem kan bestaan in de visie van Vlabel. In de Voorafgaande Beslissing met nr. 16046 d.d. 14 november 2016 werd immers toepassing gemaakt van het fictielegaat van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (oud artikel 4,3° W.Succ.) om een burgerlijke maatschap waar het controlevoorbehoud van de schenker-zaakvoerder in de visie van Vlabel te ver reikte toch met erfbelasting te gaan belasten bij het overlijden van de schenker/zaakvoerder van de burgerlijke maatschap. Hoe ver dit inzicht reikt en of de eventuele toepassing van dit inzicht ook enkel geldt voor burgerlijke maatschappen opgericht vanaf een bepaalde datum, blijft evenwel tot dusver onduidelijk.