Vlabel veroordeelt (casus met) herroepelijke “schenking over de echtgeno(o)t(e)”

Wie een schenking wenst door te voeren, dient rekening te houden met het onherroepelijk karakter ervan: gegeven is en blijft gegeven! Hierop bestaat evenwel één uitzondering: als de schenking gedaan wordt aan de echtgeno(o)t(e) buiten huwelijkscontract, dan kan deze steeds en zonder enige reden worden herroepen door de schenkende echtgenoot.

Stel nu dat men wenst te schenken aan de kinderen maar men deze schenking toch wil kunnen herroepen als men dit ooit nodig vindt. Zou men dan zijn voordeel niet kunnen doen met het principe dat schenkingen tussen echtgenoten, als uitzondering op de regel, ten allen tijde herroepelijk zijn? Dat kan inderdaad indien men gehuwd is. Echtgenoot 1 doet dan eerst een schenking aan echtgenoot 2. Deze eerste schenking kan ten allen tijde herroepen worden door echtgenoot 1. Echtgenoot 2 schenkt vervolgens hetgeen bij de eerste schenking van echtgenoot 1 werd verkregen aan de kinderen. Echtgenoot 2 kan deze laatste schenking niet herroepen, want het is geen schenking tussen echtgenoten. Echtgenoot 1 kan evenwel steeds zijn schenking aan echtgenoot 2 herroepen. Een dergelijke herroeping resulteert dan in het gegeven dat de kinderen ook hetgeen zij van echtgenoot 2 geschonken hebben gekregen, dienen terug te geven. Echtgenoot 2 kan immers niet meer rechten aan de kinderen schenken dan hij/zij zelf heeft, te weten in dit geval precaire (want voor herroeping door echtgenoot 1 vatbare) rechten. Civielrechtelijk kan men aldus op deze wijze een herroepelijke schenking organiseren.

De vraag is evenwel wat de fiscus hiervan denkt. Wordt hetgeen op de hierboven beschreven wijze op herroepelijke wijze aan de kinderen wordt geschonken toch niet belast bij het overlijden van echtgenoot 1? In een recente gepubliceerde voorafgaande beslissing van 25 november 2019 (nr. 19055) meent Vlabel alvast van wel.

In het aan Vlabel voorgelegde geval zou echtgenoot 1 de te schenken tegoeden in een eerste stap onderbrengen in een maatschap. Echtgenoot 1 wordt aangesteld als statutair zaakvoerder van de maatschap met de bevoegdheid om alle daden van beheer en alle daden van beschikking te stellen. De delen die echtgenoot 1 voor zijn inbreng verwerft, schenkt hij met voorbehoud van vruchtgebruik door aan echtgenoot 2. Echtgenoot 2 schenkt de blote eigendom van deze delen vervolgens door aan de kinderen met voorbehoud van (eventueel toekomstig) vruchtgebruik. De schenkingen zullen geschieden voor Belgische notaris (evenwel met toepassing van het gunsttarief van 0% voor familiale vennootschappen).

Vlabel komt tot het besluit dat het voorgelegde opzet bij overlijden van echtgenoot 1 leidt tot de verschuldigdheid van erfbelasting. Vlabel is immers van oordeel dat de mate van controle die echtgenoot 1 zich hier voorbehoudt te groot is. Vlabel maakt om tot dit besluit te komen (net zoals dat het geval is bij maatschappen waarbij de schenking niet herroepelijk is gebeurd maar het controlebehoud in hoofde van de schenker ook los daarvan in de visie van Vlabel te verregaand is – zie bv. voorafgaande beslissing nr. 16046) toepassing van de algemene antimisbruikbepaling (artikel 3.17.0.0.2 VCF) in combinatie met artikel 2.7.1.0.3,3° VCF. Dit laatste artikel stelt dat schenkingen onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker aanleiding geven tot de verschuldigdheid van erfbelasting bij het overlijden van de schenker. Interessant hierbij is nog dat Vlabel stelt dat de ratio legis van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF is “dat de schenker niet de volledige beschikkingsbevoegdheid mag behouden over de geschonken goederen” en dat Vlabel schijnbaar van oordeel is dat “zelfs burgerrechtelijk gezien (…) de geschonken goederen geacht (worden) het vermogen van de schenker niet te hebben verlaten en bij diens overlijden geacht (worden) tot de nalatenschap te behoren.” Voor deze civielrechtelijke conclusie baseert Vlabel zich op artikel 946 van het Burgerlijk Wetboek (dat luidt als volgt: “Ingeval de schenker zich de vrijheid heeft voorbehouden te beschikken over een zaak die in de schenking begrepen is, of over een bepaalde geldsom uit de geschonken goederen, en hij overlijdt zonder daarover te hebben beschikt, behoort die zaak of die geldsom toe aan de erfgenamen van de schenker, niettegenstaande alle daarmee strijdige bedingen en bepalingen”).

Hoewel zowel de koppeling met artikel 946 BW als de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling (artikel 3.17.0.0.2 VCF) in combinatie met artikel 2.7.1.0.3,3° VCF in onze visie onjuist zijn, is deze voorafgaande beslissing opnieuw een duidelijk signaal dat Vlabel schenkingen met een te grote mate van controlevoorbehoud in hoofde van de schenker zal afstraffen met erfbelasting bij het overlijden van de schenker. Dat een schenking “over de echtgeno(o)t(e)” as such hierbij een brug te ver is of dat deze enkel een brug te ver is als deze wordt gecombineerd met een maatschap waarin de statuten de schenker te veel controle laten, klaart deze voorafgaande beslissing evenwel niet uit.

Hoe dan ook, het weze nogmaals onderstreept: de schenker die de begiftigden een discussie met Vlabel wenst te besparen, matigt best zijn controlebehoud over de geschonken goederen!

 

Sven Nelis (nelis@deknudtnelis.be)
Stéphanie Berghman (berghman@deknudtnelis.be)

De taak van de Advocaat, de Rechter en de Notaris in een vereffening-verdeling anno 2020

Klassiek werd gesteld dat partijen hun betwistingen niet meer bij de rechtbank aanhangig konden maken eenmaal de notaris-vereffenaar werd aangesteld.
Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie (26 oktober 2017 en 1 februari 2018) en uit een door ons uitgevoerde historische analyse van de rechtspleging van de vereffening-verdeling, blijkt evenwel dat dit enkel geldt voor betwistingen over de eigenlijke verrichtingen van vereffening-verdeling. Dit zijn de betwistingen die virtueel begrepen zijn in de vordering tot vereffening-verdeling, zoals betwistingen omtrent vergoedingsrekeningen tussen echtgenoten, de vorming van de loten, de berekening van de bedragen die door de erfgenamen moeten worden ingebracht,… Andere betwistingen kunnen én moeten nog steeds bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt. Een nietigverklaring van een schenking of van een testament bijvoorbeeld, dient dus bij de rechtbank te worden gevorderd en niet bij de notaris-vereffenaar. De notaris-vereffenaar is overigens helemaal niet bevoegd om zich uit te spreken over een nietigheid van een rechtshandeling.

Alle actoren die betrokken zijn bij een vereffening-verdeling dienen dit goed voor ogen te houden: de advocaat, de rechtbank en de notaris.

Laten we starten met de advocaat.

De advocaat dient de nodige omzichtigheid aan de dag te leggen bij het stellen van vorderingen die gelinkt zijn aan de vereffening-verdeling, maar niet virtueel begrepen zijn in de vordering tot vereffening-verdeling.
Het gaat hier om heel wat vorderingen waarbij moet worden opgelet dat deze op een correcte manier worden ingesteld teneinde de verjaring ervan te vermijden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de nietigverklaring van een huwelijkscontract, een schenking of een testament. Dit geldt ook voor de vordering tot inkorting die moet worden ingesteld door een erfgenaam die zijn reserve niet zou hebben gekregen. Maar ook voor de vordering tot heling kan de vereffening-verdeling niet worden afgewacht, maar moet deze vordering daarentegen tijdig bij de rechtbank worden ingesteld.
Het is dus opletten geblazen voor de advocaat die vorderingen wenst in te stellen voor zijn cliënt in het kader van vereffeningen-verdelingen eenmaal de notaris-vereffenaar werd aangesteld. De aanspraken omtrent de eigenlijke vereffening-verdeling dienen tijdig bij de notaris-vereffenaar te worden aangekaart. Andere vorderingen moeten tijdig bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt. Wordt dit niet correct gedaan, dan is er een gevaar dat de vorderingen te laat zullen zijn ingesteld, met alle gevolgen van dien.

Samengevat: Advocaat, pas op voor de verjaring van vorderingen!

De rechter die wordt gevraagd de vereffening-verdeling te bevelen en een notaris-vereffenaar aan te stellen kan daarnaast nog met andere vorderingen worden geconfronteerd. In dat geval dient de rechtbank goed de draagwijdte van art. 1209, §1 Ger.W. voor ogen te houden. Art. 1209, §1 Ger.W. bepaalt dat de rechtbank voor de geschillen van de vereffening-verdeling de keuze heeft om deze geschillen onmiddellijk te beslechten of de oplossing ervan uit te stellen tot het dossier van de vereffening-verdeling opnieuw bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt. In het laatste geval wordt eerst de notaris-vereffenaar aangesteld zodanig dat de rechtbank het advies van de notaris-vereffenaar kan bekomen. Deze keuze bestaat voor de rechtbank evenwel enkel voor de geschillen bedoeld in art. 1209, §1 Ger.W. Dit zijn de geschillen omtrent de eigenlijke verrichtingen van vereffening-verdeling: het opmaken van de boedelbeschrijving, het vaststellen van de rekeningen die de deelgenoten elkaar verschuldigd mochten zijn, het vormen van de algemene massa, het samenstellen van de kavels en de afrekening van de deelgenoten. Een concreet voorbeeld hiervan is de vordering tot inbreng van een schenking die aan een erfgenaam werd gedaan. Met betrekking tot deze vordering heeft de rechtbank dus een keuze. Ofwel beslecht de rechtbank dit geschil onmiddellijk. Ofwel wordt de oplossing van het geschil uitgesteld tot het vonnis van homologatie wordt gewezen of tot dit als tussengeschil door de notaris-vereffenaar bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt.

Indien evenwel andere vorderingen bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt (ook al betreft het vorderingen tussen deelgenoten en ook al betreft het vorderingen die een weerslag hebben op de omvang van de te verdelen boedel), dan heeft de rechtbank geen keuze. Deze geschillen moet de rechtbank beslechten overeenkomstig het gemeen procesrecht. De rechtbank kan de oplossing van deze geschillen niet uitstellen tot het advies van de notaris werd bekomen.

De rechtbank zal dus steeds moeten bekijken of de vorderingen binnen de draagwijdte van art. 1209, §1Ger.W. vallen en dus de eigenlijke vereffening-verdeling betreffen. Is dit niet het geval, dan zal de rechtbank de beslechting van deze vorderingen niet kunnen doorschuiven naar de notaris-vereffenaar. De rechtbank moet deze vorderingen zelf beslechten.

Samengevat: Rechter, spreek te gepasten tijde recht!

De notaris-vereffenaar ten slotte dient de werkzaamheden van vereffening-verdeling te verrichten en dient omtrent alle geschillen met betrekking tot de vereffening-verdeling een standpunt in te nemen. Dit betreft bijvoorbeeld geschillen omtrent de in te brengen waarde, omtrent de vorming van de loten, omtrent de berekening van de vergoedingsrekeningen, … Komt geen akkoord tot stand tussen de partijen omtrent het standpunt van de notaris-vereffenaar over de oplossing van het geschil, dan dient de notaris-vereffenaar deze geschillen aan de rechtbank voor te leggen. Dit kan gebeuren in het kader van de bezwaren die zijn ingebracht tegen de staat van vereffening (art. 1223, §3 Ger.W.) of tussentijds voor de geschillen of moeilijkheden die naar het oordeel van de notaris-vereffenaar dermate essentieel zijn dat ze het opstellen van de staat van vereffening beletten (art. 1216, §1 Ger.W.).

Rijzen in het kader van de werkzaamheden van vereffening-verdeling andere geschillen tussen de deelgenoten, dan dienen deze vorderingen niet bij de notaris-vereffenaar te worden ingesteld, maar wel bij de rechtbank.

De notaris-vereffenaar dient dus enkel de eigenlijke vereffening-verdeling voor zijn rekening te nemen. Enkel voor de verrichtingen van vereffening-verdeling werd de notaris-vereffenaar als “eerste rechter” aangesteld. Over de andere vorderingen van de deelgenoten, hoeft de notaris-vereffenaar zich niet te bekommeren.

Samengevat: Notaris, focus op de eigenlijke vereffening-verdeling!