Bankgift beleggingsportefeuille gevolgd door beheersvolmacht

In een recente voorafgaande beslissing (nr. 21052 dd. 27 september 2021) werd bij de Vlaamse Belastingdienst afgetoetst hoe zou worden omgegaan met een onrechtstreekse schenking in onverdeeldheid van de volle eigendom van een beleggingsportefeuille (bankgift) onmiddellijk gevolgd door een afzonderlijke lastgeving, een “beheersvolmacht”, die de begiftigden (de kinderen) zouden verlenen aan de schenkers (de ouders – beiden met geboortejaar 1954). Belangrijk bij de feitenconstellatie was dat de schenking geen enkele verplichting zou opleggen om effectief een volmacht te moeten verlenen.

De beheersvolmacht zou in voorliggende casus een exclusieve en onherroepelijke lastgeving betreffen voor een vaste periode van vijftien jaar waarbij wordt verduidelijkt dat de ouders de bevoegdheid hebben om in naam en voor rekening van de lasthebbers daden van beheer en daden van beschikking te stellen omtrent de geschonken beleggingsportefeuille (waaronder onder meer de bevoegdheid om het beleggingsprofiel te bepalen). Daarnaast zou de volmacht tevens in de mogelijkheid voorzien voor de lasthebbers om uitkeringen te doen aan de lastgevers (de kinderen), zodat de kinderen op die manier onder meer de in de schenking opgelegde rentelast in het voordeel van de schenkers zouden kunnen voldoen. Algemeen is er een rekening- en verantwoordingsplicht en tevens een restitutieplicht voorzien in hoofde van de lastgevers wat gebruikelijk is bij een lastgevingsovereenkomst.

Bij de aanvraag werd het geheel gemotiveerd vanuit de bedoeling om de ouders in te schakelen in het beheer van de beleggingsportefeuille na de schenking gelet op hun veel bredere ervaring in vergelijking met die van de begiftigde kinderen. Bovendien werd benadrukt dat het te schenken vermogen werd gezien als een spaarverrichting (er werd toegelicht dat de kinderen het vermogen niet onmiddellijk nodig hadden om persoonlijke investeringen te doen en dit vermogen wensten te laten renderen op langere termijn).

In de beoordeling stelt de Vlaamse Belastingdienst vooreerst vast dat er geen sprake is van een opschortende modaliteit gekoppeld aan het overlijden van een van de schenkers. De schenking gebeurt onmiddellijk zonder bijkomende opschortende modaliteit. Art. 2.7.1.0.3, 3° VCF waarbij de schenking fiscaal zou gezien worden als legaat met heffing van erfbelasting is derhalve niet van toepassing.

In de tweede plaats oordeelt Vlabel dat de combinatie van de bankgift met de beheersvolmacht – opgesteld zoals voormeld – voor de Vlaamse Belastingdienst tevens geen fiscaal misbruik overeenkomstig de algemene antimisbruikbepaling uit artikel 3.17.0.0.2 VCF vormt.

Ondanks de enigszins beperkte motivering van Vlabel, lijkt het aldus minstens naar fiscale beoordeling door Vlabel “veilig” indien een onrechtstreekse schenking van een beleggingsportefeuille wordt gecombineerd met een exclusieve en onherroepelijke beheersvolmacht voor een bepaalde duur in het voordeel van de ouders/schenkers. Merk op dat in voorliggend geval de onherroepelijke en exclusieve volmacht toch werd voorzien tot aan de leeftijd van ongeveer 82 jaar van de ouders (op het ogenblik van het bekomen van de ruling zijn de ouders immers ongeveer 67 jaar en de volmacht heeft een vaste looptijd van 15 jaar).

Als we deze planningstechniek los van het fiscale vraagstuk bekijken, kent dit ‘controle instrument’ voor de ouders toch wel wat gebreken. Zowel bij de onbekwaamheid als bij het overlijden van een begiftigde stopt diens lastgeving in principe. Bij overlijden kan dit opgevangen worden door het in casu bedongen recht van terugkeer. Wat betreft de onbekwaamheid zou dit mogelijks kunnen worden opgevangen door te voldoen aan de plichtplegingen voor de zorgvolmacht zij het dat de vraag zich stelt of een dergelijke zorgvolmacht wel onherroepelijk kan worden bedongen.

Met de keuze voor deze ‘light controlestructuur’ is men bovendien evenmin met zekerheid vrijgesteld van de plichtplegingen op boekhoudkundig gebied (in vergelijking met de maatschap). In dit verband kan er worden verwezen naar de mening van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen.

Wij blijven dan ook eerder een voorstander om toch met een maatschap te werken, vermits dit vehikel op civielrechtelijk gebied veel meer garanties biedt. Als het behoud van een (zekere) controle in hoofde van de ouders een belangrijk element is, moet dit dan ook 100% waterdicht zijn.

Stéphanie Berghman (berghman@deknudtnelis.be)
Guillaume Deknudt (deknudt@deknudtnelis.be)

Vereffening-verdeling, Cassatie 9 september 2021: vorderingen met weerslag op omvang boedel kunnen toch afzonderlijk worden ingesteld!

Met een recent Cassatiearrest van 9 september 2021 lijkt het Hof van Cassatie terug te komen op het arrest van 9 maart 2020.

In dit nieuw Cassatiearrest rees de vraag of een vordering tegen een deelgenoot tot betaling van de prijs van de aandelen die deze deelgenoot (door het lichten van een optie) van de nalatenschap heeft verkregen, enkel in het kader van de procedure van vereffening en verdeling en dus niet in een afzonderlijke procedure kon worden ingesteld. De eiser in cassatie stelde immers dat dit niet kon, nu er alleszins geen sprake was van een nakende verjaring.

Het Hof van Cassatie stelde het volgende:
“Uit geen enkele wettelijke bepaling volgt dat van zodra er is gedagvaard in gerechtelijke vereffening en verdeling van een nalatenschap, deze vordering tegen een deelgenoot tot betaling van de prijs van de aandelen die deze door optielichting van de nalatenschap heeft verkregen, enkel in het kader van de procedure van vereffening en verdeling en niet in afzonderlijke procedure kan worden ingesteld, ook al heeft een dergelijke vordering een weerslag op de omvang van de te vereffenen en de te verdelen boedel.”

Waar het op zich logisch is dat het Hof stelt dat de vordering tot betaling van de prijs van de aandelen in een afzonderlijke procedure kan worden ingesteld – deze vordering betreft immers niet de eigenlijke procedure vereffening-verdeling – is het laatste deel van de zin evenwel opmerkelijk. Het Hof zegt immers dat, ook al werd er reeds gedagvaard in vereffening-verdeling, toch een afzonderlijke procedure kan worden ingesteld met betrekking tot een vordering die “een weerslag op de omvang van de te vereffenen en te verdelen boedel” heeft. Nochtans had het Hof van Cassatie in het arrest van 9 maart 2020 nog geoordeeld dat een vordering die verband houdt met de vereffening-verdeling, waarmee werd bedoeld dat die vordering “invloed heeft op de omvang van de onverdeeldheid of de wijze van verdeling ervan” in beginsel niet in een afzonderlijke procedure kan worden ingesteld. Het Hof liet in het arrest van 9 maart 2020 evenwel uitzonderingen toe, waarbij o.i. werd gedoeld op de arresten van 26 oktober 2017 en 1 februari 2018, waar initiatieven buiten de eigenlijke procedure vereffening-verdeling toch kunnen én om verjaring te vermijden zelfs vereist zijn. In het arrest van het Hof van Cassatie van 9 september 2021 lijkt de voorwaarde van de verjaring van de vordering nochtans niet te worden gesteld om, los van de vereffening-verdeling, de vordering in een afzonderlijke procedure voor de rechtbank aanhangig te kunnen maken.

Zoals meegedeeld kan er volgens ons op basis van de actuele wettekst van het Gerechtelijk Wetboek alleszins niet worden verantwoord waarom de rechtbank aan zet is wanneer er verjaring dreigt en dat niet het geval is wanneer bijvoorbeeld de verjaring nog niet dreigt of bij vorderingen waar bijvoorbeeld geen verjaringsvraag speelt. In die zin kan het Cassatiearrest van 9 september 2021 worden onderschreven.
Vermits het recente arrest moeilijk te rijmen valt met het arrest van 9 maart 2020 komt het ons voor dat de aflijning tussen de bevoegdheid van de rechter versus die van de notaris-vereffenaar nog steeds bijzonder wazig blijft.

Evy Dhaene (dhaene@deknudtnelis.be)
Guillaume Deknudt (deknudt@deknudtnelis.be)