Context
Ongeveer vijf jaar geleden publiceerden wij een nieuwsbrief met als titel: “Verzekeringsgift niet langer dubbel belast”. Hierin konden wij aankondigen dat een schenking van een levensverzekeringscontract aan de eerder aangeduide begunstigde(n) niet langer dubbel belast zou worden bij het overlijden van de schenker. Het Vlaams decreet van 23 december 2016 had er immers voor gezorgd dat indien er al schenkbelasting werd betaald, er bij overlijden niet nog eens erfbelasting betaald moest worden op dezelfde grondslag.
Verzekeringsgiften bij overlijdens vóór 9 januari 2017 bleven evenwel door de Vlaamse belastingdienst (‘Vlabel’) dubbel belast worden: ondanks dat er al schenkbelasting werd betaald op het ogenblik van de schenking, was er volgens Vlabel ook nog erfbelasting verschuldigd op de volledige verzekeringsprestatie bij het overlijden van de schenker – oorspronkelijke verzekeringnemer. Met het standpunt van 12 oktober 2015 (zie evenwel het door ons bekomen arrest van het Grondwettelijk Hof van 9 december 2021 en de overeenkomstige aanpassing van het standpunt van Vlabel) distantieerde Vlabel zich volledig van een brief van de federale belastingadministratie van 9 april 2013. Blijkens de voormelde brief was de federale belastingadministratie immers van oordeel dat er geen erfbelasting meer verschuldigd kon zijn na een zogenaamde “verzekeringsgift”. Ondanks dat de wet – meer bepaald de fictiebepaling van art. 2.7.1.0.6 VCF of art. 8 W. Succ. – niet werd gewijzigd, werd de bepaling aldus achtereenvolgens verschillend geïnterpreteerd door de bevoegde overheden.
De interpretatie van Vlabel van de destijds van toepassing zijnde wetgeving werd door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent meermaals als correct bevonden. Ons kantoor is er evenwel in geslaagd om deze voor de belastingplichtige negatieve rechtspraak om te buigen, eerst in beroep en vervolgens in cassatie.
Hof van Beroep te Gent
Inhoudelijk werd voor het Hof van Beroep te Gent onder meer ingeroepen dat op het ogenblik van de schenking (in casu in 2013) er enkel kon worden uitgegaan van het standpunt dat door de federale administratie was aangenomen (er was toen immers zelfs nog geen ander standpunt van Vlabel) en dat inhield dat de uitkering uit de beleggingsverzekering ingevolge het overlijden van de schenker – oorspronkelijke verzekeringnemer, niet belastbaar was. Het is ook op het moment van de schenking dat de determinerende keuze wordt gemaakt en het is dan ook op dat moment dat de fiscale gevolgen bepaald moeten worden. Het standpunt van de fiscale administratie was op dat moment duidelijk en moet geacht worden bij de belastingplichtigen rechtmatige verwachtingen te hebben gecreëerd zodat zij hun gedrag hierop mochten afstemmen. Op grond van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel, en gelet op het feit dat de wettekst over de ganse periode dezelfde is gebleven, moet dan ook worden besloten – wat het Hof van Beroep te Gent ook heeft gedaan – dat de betrokken belastingplichtigen gerechtigd zijn op de toepassing van de principes uiteengezet in het standpunt dat gold op het ogenblik van de schenking, waarbij de uitkering van de verzekeringsovereenkomst niet belastbaar is.
Hof van Cassatie
Vlabel berustte niet in het arrest en stelde een voorziening in cassatie in. Vlabel hield hierbij vooreerst voor dat de interpretatie van de wet zoals vervat in haar standpunt van 12 oktober 2015 de enige juiste zou zijn (het standpunt van de federale belastingadministratie zou juridisch dus niet correct zijn). Vervolgens stelde Vlabel dat het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel per definitie moet wijken voor het wettigheidsbeginsel inzake erfbelasting.
Het Hof van Cassatie herhaalt in haar arrest van 21 april 2022 in duidelijke bewoordingen dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel insluiten. Dit beginsel houdt in dat de burger moet kunnen vertrouwen op wat hij niet anders kan opvatten dan als een vaste gedrags- of beleidslijn van de overheid. Daaruit volgt dat de verwachtingen die de overheid bij de burger creëert, in de regel moeten worden gehonoreerd. Het Hof van Cassatie bevestigt dat op basis van de vaststellingen van het Hof van Beroep te Gent de belastingplichtigen op basis van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel gerechtigd zijn op de toepassing van de principes uiteengezet in het standpunt dat gold op het moment van de schenking (het standpunt van de federale belastingadministratie), waarbij de uitkering van de verzekeringsprestatie niet belastbaar is.
Het wettigheidsbeginsel prevaleert aldus niet zomaar steeds op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Eén van de overwegingen van het Hof van Beroep te Gent stelde immers: “ook als kan aangenomen worden dat de stelling van de federale administratie in rechte onjuist was (…)”.
Guillaume Deknudt (deknudt@deknudtnelis.be)
Sven Nelis (nelis@deknudtnelis.be)
Laurens Lammens (lammens@deknudtnelis.be)