Een van de fundamentele wijzigingen van het nieuwe erfrecht (zoals in werking getreden op 1 september 2018) betrof de overgang van een erfrecht in natura naar een erfrecht in waarde. Waar voorheen de inbreng of inkorting van giften in de regel in natura gebeurde, gebeurt de inbreng of inkorting nu in de regel in waarde. Op die manier moet de begiftigde niet langer het geschonken of gelegateerde goed zelf inbrengen/inkorten, maar wel een daarmee overeenstemmend (al dan niet geïndexeerd) bedrag. De enige uitzondering hierop betreft het geval dat de inkorting verschuldigd zou zijn door een legataris die geen erfgenaam is: in dat geval geschiedt de inkorting in principe wel in natura.
Het gevolg hiervan is dat de erfgenaam die bij testament werd onterfd ten voordele van een andere erfgenaam geen aanspraak kan maken op de nalatenschapsgoederen. Zo kan de onterfde erfgenaam geen aanspraak maken op de aandelen van de vennootschap, de inboedel of de wagen van de erflater.
Echter is de draagwijdte veel ruimer dan die lichamelijke goederen: ook de zicht-, termijn- en effectenrekeningen vallen in de nalatenschap. Bijgevolg heeft de onterfde erfgenaam geen zakenrechtelijke (“in natura”) aanspraak op die rekeningen, maar slechts een eventuele vordering tot inbreng of inkorting in waarde. Aangezien de in natura onterfde erfgenaam geen aanspraak in natura heeft op de rekeningen, is zijn instemming voor de vrijgave van de tegoeden niet vereist.
Dat de onterfde erfgenaam geen aanspraak kan maken op de bankrekeningen zal blijken uit de akte van erfopvolging. In deze akte wordt expliciet melding gemaakt van de personen die gerechtigd zijn op deze tegoeden, aldus artikel 4.59, §4 BW:
“De akte of het attest van erfopvolging bestemd voor de vrijgave van tegoeden moet ofwel een afzonderlijke akte of attest zijn, ofwel het onderwerp zijn van een in het tweede lid bedoelde uittreksel, uitsluitend voor deze doelstelling opgemaakt of afgeleverd, met de door de wet vereiste vermeldingen. Het bevat de gegevens van de personen vermeld in het eerste lid, 1° tot 5°, enkel voor zover deze personen op deze tegoeden gerechtigd zijn.”
Andere personen – waaronder de onterfde erfgenaam – hoeven niet in de akte van erfopvolging bestemd voor de vrijgave van de rekeningen te worden vermeld, aangezien zij geen aanspraak in natura hebben op deze rekeningen. Dit werd als zodanig ook erkend door het Comité voor Studie en Wetgeving van het notariaat.
Op basis van de akte van erfopvolging kan de bank bevrijdend betalen aan de personen die in de akte als gerechtigden worden vermeld voor zover zij te goeder trouw is (art. 4.59, §6, derde lid BW):
“Behoudens andersluidende wettelijke bepaling, is de betaling van tegoeden van de erflater bevrijdend, indien de schuldenaar daar te goeder trouw toe overgaat, ofwel aan of op instructie van de personen die in de akte of het attest van erfopvolging zijn aangewezen als degene die op deze tegoeden gerechtigd zijn, ofwel aan of op instructie van een gerechtsmandataris.”
De in natura onterfde erfgenaam moet dus én niet worden vermeld in de akte van erfopvolging én zijn instemming voor de vrijgave niet verlenen.
De goede trouw van de bank veronderstelt een gebrek aan kennis over enige onzekerheid, betwisting of wijziging van de erfrechtelijke devolutie. Aangezien de loutere procedure vereffening-verdeling geen enkele invloed heeft op de erfrechtelijke devolutie (de onterfde erfgenaam kan enkel een vordering in waarde verkrijgen), vormt de kennis van de procedure vereffeningverdeling voor de bank geen beletsel om de rekeningen te goeder trouw vrij te geven aan de in de akte van erfopvolging vermelde personen.
Dit is enkel anders indien er (ook) een betwisting zou zijn omtrent de devolutie as such, bijvoorbeeld door de betwisting van het testament. Enkel in die hypothese zou de devolutie kunnen wijzigen en kan de bank mogelijks niet worden aanzien als zijnde te goeder trouw.
De bank mag ervan uitgaan dat de notaris doordacht de akte van erfopvolging heeft opgesteld en de inhoud ervan in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen. De loutere kennis van een lopende procedure vereffening-verdeling verhindert niet de goede trouw van de bank. Enkel de kennis van een procedure die invloed kan hebben op de erfrechtelijke devolutie kan dan de vrijgave mogelijks verhinderen.
Maarten Lefever (lefever@deknudtnelis.be)
Guillaume Deknudt (deknudt@deknudtnelis.be)