“Familiale vennootschappen” kunnen onder bepaalde voorwaarden vererven of geschonken worden aan een gunsttarief (3% dan wel 7% in de erfbelasting en 0% in de schenkbelasting).
Het hof van beroep te Gent heeft zich recent, in een arrest van 1 oktober 2024, uitgesproken over de toepassing van dit gunstregime m.b.t. een zogenaamde holdingvennootschap die intragroepsdiensten verricht.
In het concrete geval werd de belastingplichtigen het verlaagd tarief in de erfbelasting niet gegund. Het hof oordeelde dat de intragroepsdienstverlening te vaag en te algemeen bleef. Concretiseren en detailleren is aldus de boodschap.
Even meer in detail.
Om van het gunstregime te kunnen genieten is onder meer vereist dat de vennootschap
(i) een nijverheid-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit of vrij beroep tot voorwerp heeft en uitoefent én
(ii) een reële economische activiteit heeft. Er is een negatief vermoeden dat de vennootschap geen reële economische activiteit heeft indien zij in minstens één van de drie boekjaren voorafgaand aan het overlijden/de schenking terreinen en gebouwen heeft die 50% van haar balanstotaal overstijgen én cumulatief de post bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen gelijk of lager is dan 1,5% van haar balanstotaal.
In de casus waarover het hof in het arrest van 1 oktober 2024 heeft geoordeeld, claimden de belastingplichtigen voor de vererving van de betreffende holdingvennootschap de toepassing van het gunstregime omdat deze holding naast het aanhouden van participaties in onderliggende vennootschappen tevens intragroepsdiensten zou verrichten. De holdingvennootschap in kwestie viel niet onder het voormelde negatief vermoeden van ‘geen reële economische activiteit’.
Vooreerst benadrukt het hof dat de voorwaarden inzake de activiteit van de vennootschap weldegelijk twee onderscheiden voorwaarden zijn. Het louter niet gevat worden door het negatieve vermoeden inzake ‘geen reële economische activiteit’ (finaliteit van de activiteit) volstaat niet om te kwalificeren als familiale vennootschap. Er dient nog steeds aangetoond te worden dat er een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit of vrij beroep wordt uitgeoefend (aard van de activiteit). De belastingplichtige draagt hier duidelijk de bewijslast, aldus het hof van beroep.
Daarnaast wordt in het arrest het principe bevestigd dat holdings, die het louter passief beheer van hun participaties overstijgen door het uitoefenen van een daadwerkelijke operationele of economische activiteit weldegelijk zelf (op zelfstandige basis en niet via de participatie in actieve dochtervennootschappen) kunnen kwalificeren als familiale vennootschap. Onder bepaalde voorwaarden kan dergelijke exploitatie bestaan uit het verlenen van intragroepsdiensten. Het hof verwijst als vorm van operationele activiteit zelfs naar het actief uitoefenen van bestuurstaken en het actief voeren van beleid en controle.
In de zaak waarover het hof zich diende uit te spreken oordeelde het hof echter dat de bijgebrachte stukken en argumenten niet volstaan om de aanwezigheid van afdoende intragroepsdiensten te bewijzen.
Het hof besliste dat het gunstregime niet van toepassing was omdat naar zijn oordeel ieder bewijs van de concrete diensten die de holding zou hebben verricht voor de groepsvennootschappen zou ontbreken. De voorgelegde dienstverleningsovereenkomsten en facturatie waren volgens het hof te vaag en te algemeen. Negatief element dat in de concrete casus wellicht ook meespeelde is dat de overeenkomsten en facturatie dateerden van 2020, terwijl de boekjaren relevant voor de toekenning van het gunstregime 2017, 2018 en 2019 waren. Dat één en ander een bestendiging/formalisering van de praktijk in de voorgaande jaren was, overtuigde het hof niet.
In ieder geval maant dit arrest van het hof van beroep te Gent belastingplichtigen, die het gunstregime willen claimen op niveau van de holdingvennootschap zelf aan om bijzonder diligent te zijn bij het verlenen van intragroepsdiensten en daarbij zeer adequaat te voorzien in concrete en gedetailleerde documentatie en schriftelijke staving van de verrichte diensten.
Een holding als zodanig laten kwalificeren voor het gunstregime door deze intragroepsdiensten te laten verrichten vergt aldus een doordachte organisatie en afdoende schriftelijke onderbouwing hiervan. De aanvraag van een testattest om het oordeel van Vlabel te kennen met betrekking tot een concrete situatie, kan hierbij ook een interessante piste zijn.
Eveline Van De Gejuchte (vandegejuchte@deknudtnelis.be)