Het nieuwe erfrecht en de Vlaamse schenk- en erfbelasting: Voorontwerp van Decreet licht tipje van de sluier

De hervorming van het erfrecht is een feit. Zoals reeds vermeld in een vorige nieuwsbrief, heeft u op heden de mogelijkheid om eventueel een verklaring tot behoud af te leggen zodat de huidige regels van de inbreng en/of de inkorting van toepassing blijven op alle schenkingen die u tot en met 31 augustus 2018 heeft gedaan. Vanaf 1 september 2018 zal het nieuwe erfrecht dan ook effectief in werking treden. Tot op heden was het evenwel koffiedik kijken wat de fiscale impact zou zijn van sommige nieuwe bepalingen in de nieuwe erfwet.

Met het Voorontwerp van Decreet tot modernisering van de erfbelasting, aangepast aan het nieuwe erfrecht, dat eergisteren werd gepubliceerd op de site van de Vlaamse Regering, wordt al een tipje van de sluier gelicht.

In de bijhorende Nota aan de Vlaamse Regering valt te lezen dat voor de belastbaarheid van sommige bepalingen uit het nieuwe erfrecht de bestaande teksten of interpretaties volstaan om een antwoord te bieden. Voor andere bepalingen dient dan weer een bijkomend administratief standpunt ingenomen te worden. Naar verluidt zouden de standpunten vanaf deze week verschijnen op het belastingportaal van de Vlaamse Belastingdienst. Ten slotte moet voor sommige bepalingen decretaal ingegrepen worden, waarbij het Voorontwerp van Decreet de volgende aanpassingen aan de VCF vooropstelt.

 

1) Voortgezet vruchtgebruik langstlevende echtgenoot / langstlevende wettelijk samenwonende partner

Ingevolge art. 858bis, §3 BW zal de langstlevende echtgenoot bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot het vruchtgebruik kunnen voortzetten dat de eerststervende zich bij een schenking had voorbehouden, in de mate de schenking werd gedaan op een ogenblik dat de langstlevende reeds gehuwd was met de eerststervende echtgenoot. Voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner bestaat die mogelijkheid met betrekking tot de schenking van de gezinswoning en de huisraad die door de eerststervende wettelijk samenwonende partner werd gedaan met voorbehoud van vruchtgebruik in het geval deze schenking werd gedaan op een ogenblik dat er reeds een wettelijke samenwoning was tussen de schenker en de langstlevende wettelijk samenwonende partner (art. 858bis, §4 BW). In de mate de langstlevende echtgenoot en de langstlevende wettelijk samenwonende partner niet hebben verzaakt aan de voortzetting van het vruchtgebruik, zullen zij door een invoeging van een tweede lid in art. 2.7.1.0.2 VCF erfbelasting zijn verschuldigd op de verkrijging van dat vruchtgebruik. Deze bepaling belet niet dat de vrijstelling voor de gezinswoning desgevallend wordt toegepast.

 

2) Vermelding vroegere niet-geregistreerde schenkingen in erfovereenkomsten

De nieuwe erfwet voorziet de mogelijkheid om overeenkomsten te sluiten met betrekking tot vroegere schenkingen, bv. in het kader van een globale erfovereenkomst kan afstand gedaan worden van de vordering tot inbreng en inkorting van vroegere schenkingen of bv. via een punctuele erfovereenkomst kan tussen de erfgenamen een overeenkomst worden gesloten over de waarde van een schenking. Aangezien deze erfovereenkomsten verplicht in een notariële akte moeten worden opgenomen, stelde zich de vraag naar de belastbaarheid van de vermelding van vroegere niet-geregistreerde schenkingen in die notariële akte waarbij de erfovereenkomst wordt vastgesteld. In het Voorontwerp van Decreet wordt door toevoeging van een tweede en derde lid aan art. 2.8.1.0.1 VCF bepaald dat de vroegere niet-geregistreerde schenkingen in principe niet tot schenkbelasting aanleiding zullen geven. De partijen kunnen er evenwel voor opteren om de vroegere niet-geregistreerde schenkingen toch aan schenkbelasting te onderwerpen en dit door middel van een uitdrukkelijke fiscale verklaring in of onderaan de akte waarin partijen te kennen geven dat de vermelding van dergelijke schenking wel tot bewijs strekt voor de toepassing van de schenkbelasting. Schenkingen toegekend in de erfovereenkomst zelf zullen uiteraard wel aan schenkbelasting zijn onderworpen.

 

3) In de aangifte van nalatenschap dienen bijkomende vermeldingen te worden opgenomen die invloed kunnen hebben op de berekening van de erfbelasting:

a. Vermelding van het bestaan van de globale erfovereenkomsten met voeging van een kopie van deze overeenkomsten;

b. Vermelding van de verkrijgingen van voortgezet vruchtgebruik met voeging van een kopie van de betreffende aktes van schenking;

c. Vermelding welke schenkingen, levensverzekeringen en legaten aan inbreng of inkorting zijn onderworpen en de wijze waarop de inbreng of inkorting gebeurt.

Het zou de bedoeling zijn dat deze bepalingen in werking treden op 1 september 2018, zijnde de datum waarop de nieuwe erfwet in werking zal treden.

Naast de bepalingen die gekoppeld zijn aan het nieuwe erfrecht voorziet het Voorontwerp van Decreet nog een aantal andere aanpassingen in de schenk- en erfbelasting waarop in het kader van deze nieuwsbrief niet verder zal worden ingegaan.

In de Nota aan de Vlaamse Regering wordt verder verduidelijkt dat de nieuwe onderhoudsvordering voor de ascendenten (ter compensatie van de afschaffing van de ascendentenreserve) niet aan erfbelasting zal zijn onderworpen. Ten slotte wordt verduidelijkt dat de inbreng ten behoeve van een derde, waarmee het kind van de schenker zich ertoe verbindt de schenking van de schenker aan zijn eigen kind in te brengen in de nalatenschap van de schenker indien hij deze aanvaardt, geen aanleiding geeft tot een tweede taxatie in de schenkbelasting. Enkel de schenking van de schenker aan het kleinkind zal belastbaar zijn. De “schenking” die voorligt van het kind aan het kleinkind door de inbreng van de schenking voor het kleinkind zal civielrechtelijk wel in aanmerking moeten worden genomen, maar fiscaal zal er geen schenking voorliggen.

 

Erfrecht en Erfbelasting: het zit in ons, DNA

Planning met burgerlijke maatschap: Vlabel toont zich soepeler

De voorafgaande beslissing nr. 17054 dd. 19 februari 2018 betreft de oprichting van twee burgerlijke maatschappen waarin aandelen van een NV en een BVBA worden ingebracht. Vervolgens zouden de delen van de maatschappen (gedeeltelijk) aan de twee kinderen worden geschonken voor Belgische notaris met voorbehoud van vruchtgebruik (en met toepassing van de schenkbelasting aan 3%).

 

Relevante statutaire bepalingen

  • De duur is bepaald op maximum drie jaar na het overlijden van de langstlevende ouder en minstens totdat het jongste kind de leeftijd van 35 jaar heeft bereikt;

 

  • In het college van zaakvoerders zetelen niet alleen de ouders-schenkers maar ook de kinderen-begiftigden; deze laatsten hebben evenwel binnen het college geen stemrecht.

 

Voormeld college van zaakvoerders heeft de meest ruime bevoegdheid met betrekking tot het bestuur en de vertegenwoordiging van de maatschappen.

 

Verder kan dat college onder meer exclusief het stemrecht verbonden aan de ingebrachte aandelen uitoefenen en de vermogensbestanddelen van de maatschappen vervreemden.

 

  • Het stemrecht van de deelbewijzen van de maatschappen komt in principe toe aan de vruchtgebruikers, zij het dat belangrijke beslissingen samen met de blote eigenaars moeten worden genomen zoals bijvoorbeeld een statutenwijziging van de maatschappen en de zekerheidsstelling van het vermogen van de maatschappen.

 

In deze voorafgaande beslissing werden de (inmiddels) klassieke artikelen van de VCF in het kader van een successieplanning met een burgerlijke maatschap afgetoetst.

 

Beslissing 

Omtrent art. 2.7.1.0.9 VCF (oud art. 11. W. Succ) stelt Vlabel dat dit artikel niet aan de orde is, vermits de aanvrager zelf aangeeft dat de voorgenomen verrichting een schenking betreft en er geen lasten zijn voorzien die de verrichting zouden kunnen kwalificeren als een overdracht onder bezwarende titel.

Omtrent art. 2.7.1.0.7 VCF (oud art. 9 W. Succ.) stelt Vlabel – intussen klassiek – dat de overdracht van delen van een burgerlijke maatschap beschouwd wordt (voor de registratie- en erfbelasting) als een overdracht van de in de maatschap ingebrachte goederen. Dit laatste ondanks alle motivering van de aanvrager dat een schenking van de delen van een maatschap niet zomaar kan worden gelijkgesteld met een schenking van de onderliggende vermogensbestanddelen. Vermits het hier de bedoeling was om de schenking te verrichten voor Belgische notaris met toepassing van het 3%-tarief vormde dit artikel in de interpretatie van Vlabel evenmin een probleem.

Verrassend (gelet op de geschetste feiten) is wel de beoordeling van Vlabel in het kader van art. 2.7.1.0.3,3° VCF (oud art. 4,3° W. Succ.) al dan niet in samenhang met de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2. VCF. Volgens Vlabel zijn deze artikelen niet van toepassing en dit “aangezien de schenkers zich niet exclusief de beschikkingsbevoegdheid voorbehouden over de geschonken goederen”.

Nochtans volgt uit de geschetste feiten dat dit eigenlijk wel zo is (althans indien men de reeds eerder gekende visie van Vlabel volgt dat een te uitgebreide controle voor de schenker binnen de maatschap betekent dat de schenker zich de beschikkingsbevoegdheid voorbehoudt).

De aanvrager vermeldt weliswaar ergens: “De structuur van de burgerlijke maatschap leent zich ertoe om de kinderen op termijn steeds meer en meer zeggenschap toe te kennen, zodat de kinderen stapsgewijs worden voorbereid op het aandeelhouderschap”. Maar in de statutaire bepalingen wordt dit niet meteen vertaald.

 

Besluit

Op het eerste zicht zou hier een versoepeling in de houding van Vlabel kunnen worden uit afgeleid. Een vrij verregaand controlevoorbehoud voor de ouders-schenkers (en dus een vrij beperkte inspraak voor de kinderen-begiftigden) middels een burgerlijke maatschap lijkt voor Vlabel in het voorgelegde geval geen bezwaar te vormen. Waar dan precies de grens ligt voor Vlabel tussen te veel en te weinig controlevoorbehoud, zal de toekomst verder moeten uitwijzen. Het gegeven dat er hier wordt afgerekend in de schenkbelasting, zal mogelijks ook wel een bepaalde rol hebben gespeeld.

 

Successieplanning: het zit in ons, DNA.

Minister Van Overtveldt bindt strijd aan met oud zwart geld!

In een bericht in de Tijd van vandaag bevestigt Minister van Financiën Johan Van Overtveldt wat al een tijdje in de wandelgangen was te horen: de overheid zal het nodige doen om ervoor te zorgen dat ook fiscale fraude die (desgevallend al lang) fiscaal verjaard is, alsnog wordt rechtgezet.

Niet alleen diegenen die nog helemaal niet hebben geregulariseerd, zullen hierbij worden getroffen. Ook diegenen die enkel de nog niet fiscaal verjaarde inkomsten hebben geregulariseerd maar niet het onderliggend kapitaal, zullen worden geviseerd. Allicht zijn de meerderheid van het aantal regularisatiedossiers in dat geval. Tot medio 2013 liet de regularisatiewetgeving immers niet toe op het fiscaal verjaard kapitaal als zodanig te regulariseren. Al deze dossiers dreigen nu opnieuw te worden opengetrokken.

De BBI zal nu diegenen met een buitenlands vermogen gaan bevragen. De eerste vragen om inlichtingen gaan naar verluidt eerstdaags de deur uit. Hierbij is uiteraard ook van belang dat ingevolge internationale wetgeving (de zogenaamde “CRS”) de fiscus van een veertigtal landen (waaronder bv. Luxemburg) eind 2017 automatisch alle gegevens (o.a. rekeningstanden) heeft aangeleverd gekregen van alle Belgische rijksinwoners die er bankieren (in eigen naam dan wel middels een vennootschap, levensverzekering of andere structuur). In 2018 komt hier nog informatie van een zestigtal landen (waaronder Zwitserland) bij. Alle nuttige informatie wordt de fiscus dus met andere woorden zomaar gepresenteerd.

De Minister van Financiën stelt dat als de belastingplichtige niet meewerkt aan de rechtzetting van zijn of haar verjaard kapitaal, het dossier wordt overgemaakt aan het parket, dat dan een onderzoek kan starten op basis van het witwasmisdrijf. In onze praktijk blijkt dat de parketten (in het Vlaamse landsgedeelte althans) erg streng optreden tegen verjaarde fiscale fraude. Zelfs in het kader van een minnelijk schikking is een vaste lijn dat zij bovenop de niet betaalde belasting, ook nog een “boete” vereisen van 60% van de te betalen belastingen.

Dat is een stuk hoger dan het tarief van 38% dat thans op basis van de bestaande regularisatiewetgeving van toepassing is ten aanzien van het fiscaal verjaard kapitaal. In heel wat dossiers is het daarom sterk het overwegen waard om zo snel als mogelijk het dossier te evalueren en waar nodig proactief een (al dan niet bijkomende) regularisatie te doen bij het Contactpunt Regularisaties. Eens er een vraag om inlichtingen wordt verkregen van de BBI, is dat immers strikt genomen niet meer mogelijk en komt men noodgedwongen in de systematiek van de BBI en – mogelijks – het parket terecht.

Fiscale regularisaties: het zit in ons, DNA

Beding van aanwas – nieuw standpunt van Vlabel!

Een beding van aanwas kan vereenvoudigd worden gedefinieerd als een overeenkomst tussen twee partijen over goederen waarvan zij beiden eigenaar zijn, en waarbij wordt afgesproken dat wie het langste leeft van beide partijen al deze goederen krijgt.

Zowel vanuit burgerrechtelijk als vanuit fiscaal oogpunt heeft het beding van aanwas een interessante uitwerking.

Burgerrechtelijk wordt het beding van aanwas in principe beschouwd als een contract ten bezwarende titel. Bijgevolg maken de activa die onderworpen worden aan het beding van aanwas geen deel meer uit van de nalatenschap van de partij bij het beding van aanwas die als eerste overlijdt. Diens erfgenamen kunnen hierop in beginsel dan ook geen aanspraak meer maken.

Fiscaal zorgt de kwalificatie van het beding van aanwas als “ten bezwarende titel” ervoor dat de aan het beding van aanwas onderworpen goederen in principe niet onderhevig zijn aan schenk- en erfbelasting en aldus vrij van enige belasting kunnen overgaan op de langstlevende partij bij het beding van aanwas. (Enkel) indien het onroerende goederen betreft, dient men wel rekening te houden met verkooprecht (10% op de inleg van de eerststervende partij) bij de uitwerking van het beding van aanwas.

De Vlaamse Belastingdienst (“Vlabel”) heeft in een recent standpunt met nummer 17044 dat gisteren werd gepubliceerd, de voorwaarden opdat een beding van aanwas de gewenste fiscale uitwerking kan hebben, scherp gesteld.

  1. Definitie

Vlabel stelt dat een beding van aanwas geen wettelijke definitie heeft, maar bepaalt dat een beding van aanwas in deze context omschreven kan worden als “een overeenkomst tussen twee of meerdere partijen waarbij overeengekomen wordt dat het onverdeelde aandeel van de eerststervende in volle eigendom – of in vruchtgebruik – op een bepaald goed, dat ze samen aankopen of dat zij reeds in onverdeeldheid bezitten, onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de eerststervende, van rechtswege zal aanwassen en dus verkregen zal worden door de overlevende deelgenoten. De tegenprestatie bestaat in een evenwichtige kans voor elke deelgenoot om het aandeel van de andere in het goed te verwerven, indien hij de langstlevende is.”

  1. Voorwaarden voor fiscale uitwerking

Opdat een beding van aanwas in de visie van Vlabel fiscaal de gewenste uitwerking kan hebben (dat wil dus zeggen dat de overgang van de goederen van de eerststervende partij bij het beding van aanwas naar de langstlevende partij bij het beding van aanwas vrij blijft van erfbelasting en van schenkbelasting), dient – overigens op straffe van absolute nietigheid volgens Vlabel – aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • Opname in notariële akte van het beding

Hierbij wordt verduidelijkt dat dit op heden enkel voor de onroerende goederen geldt doch dat deze voorwaarde vanaf 1 september 2018 tevens zal gelden voor de roerende goederen.

  • Beperkt zijn, via beschikking onder bijzondere titel

Het beding van aanwas mag geen betrekking hebben op de algemeenheid van de goederen die een partij bij zijn overlijden zal nalaten, noch op een evenredig deel van de goederen die een partij bij zijn overlijden zal nalaten. Evenmin mag het beding van aanwas betrekking hebben op alle onroerende goederen van een partij, noch op alle roerende goederen van een partij, noch op een evenredig deel van alle roerende of onroerende goederen van een partij.

  • Ten bezwarende titel zijn

Hiervan zegt Vlabel dat het beding van aanwas ten bezwarende titel is als de kansen evenwichtig zijn. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijk(w)aardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn.

De gelijk(w)aardige levensverwachting wordt niet enkel beoordeeld op grond van sterftetabellen doch kan mede beïnvloed worden door specifieke factoren zoals onder meer (bepaalde) activiteiten die de partijen uitvoeren, hun gezondheidstoestand en een overlijden dat volgt kort op het sluiten van het beding van aanwas.  In de mate er een ongelijkheid qua overlevingskansen geldt tussen de partijen, kan dit volgens Vlabel niet worden gecompenseerd door een ongelijke inleg door te voeren. De gelijkaardige levensverwachting moet daarenboven volgens Vlabel zowel bij het afsluiten van het beding van aanwas als bij de realisatie ervan aanwezig zijn.

De gelijkwaardige inleg dient evenwel voor Vlabel enkel te worden beoordeeld bij het afsluiten van het beding van aanwas.

  1. Zaakvervanging

Vlabel aanvaardt zaakvervanging bij een beding van aanwas. Hier worden dan wel de voorwaarden aan gekoppeld dat (1) een conventionele zaakvervanging moet voorzien zijn in het beding van aanwas en (2) deze zaakvervanging dient bevestigd te worden op het ogenblik van de verwerving van het nieuwe zaakvervangende goed (bv. door een uitdrukkelijke schriftelijke verklaring van de partijen dat de verwerving van het goed door zaakvervanging gebeurt en dit laatste dezelfde bestemming verkrijgt als het “vervangen” goed).

  1. Beding van aanwas tussen echtgenoten

Vlabel aanvaardt dat de gunstige fiscale uitwerking van een beding van aanwas afgesloten tussen echtgenoten mogelijk is. Vlabel stipuleert wel dat het moet gaan om eigen goederen van de echtgenoten die zij in onverdeeldheid aanhouden. Er kan geen sprake zijn van een beding van aanwas omtrent goederen behorende tot de huwgemeenschap.

  1. Verplicht onverdeelde goederen 

Vlabel stelt dat een beding van aanwas aangaande niet-onverdeelde goederen in theorie niet bestaat. De fiscale uitwerking wordt evenwel ook als het niet-onverdeelde goederen betreft aanvaard als het om een notarieel kanscontract gaat, dat ten bezwarende en ten bijzondere titel is.

  1. Antimisbruikbepaling

Vlabel stipuleert ten slotte ook nog dat, als een beding van aanwas is afgesloten vanaf 1 juni 2012, een toetsing aan de antimisbruikbepaling kan geschieden, waardoor de fiscale uitwerking toch weer op de helling kan komen te staan.

  1. Beoordeling

Het valt te betreuren dat het standpunt weer een retroactieve werking lijkt te hebben. Soms laat Vlabel met zijn nieuwe visies en standpunten het verleden rusten (bv. standpunten inzake de gesplitste aankoop en de schenking met voorbehoud van vruchtgebruik voor Nederlandse notaris), soms niet (bv. voorafgaande beslissing met nieuwe visie inzake belastbaarheid schenking met behoud van lijfrente). Wanneer een nieuwe visie al dan niet een retroactieve werking heeft, is moeilijk te volgen en lijkt daardoor erg discretionair te zijn.

Verder is het standpunt ook op tal van inhoudelijke punten voor kritiek vatbaar. Bijvoorbeeld het feit dat een ongelijke levensverwachting niet zou kunnen gecompenseerd worden door een ongelijke inleg, de beweerdelijke onmogelijkheid van een beding van aanwas inzake niet-onverdeelde goederen, het feit dat de gelijk(w)aardige levensverwachting niet alleen bij het afsluiten maar ook bij de realisatie van het beding dient te worden getoetst, het feit dat een aantal essentiële vragen onbeantwoord worden gelaten (bv. wat is het gevolg van de aangenomen duurtijd van het beding van aanwas?) en de strikte voorwaarden in geval van zaakvervanging.

Meer in het algemeen blijft het gevoel hangen dat de afweging of een beding van aanwas in concreto al dan niet Vlabel-proof is, een zuivere feitenkwestie wordt. De aanvraag van een voorafgaande beslissing voor een beding van aanwas lijkt dan ook de enige manier te zijn om nog een verregaande zekerheid te krijgen over de fiscale afloop.

Successieplanning: het zit in ons, DNA

Erfenisbetwistingen: Cassatie velt princiepsarrest omtrent het forum voor het instellen van vorderingen met een weerslag op de omvang van de boedel

Op 26 oktober 2017 heeft het Hof van Cassatie een belangwekkend arrest van het Hof van Beroep te Gent verbroken.

Bij arrest van 4 februari 2016 had het hof van beroep te Gent geoordeeld dat het niet mogelijk was om een vordering tot ontbinding/herroeping van een schenking en een vordering tot nietigverklaring van een schenking bij de rechtbank in te stellen, los van de eerder bij de rechtbank bij afzonderlijke procedure ingestelde eis tot vereffening-verdeling. Het hof van beroep te Gent oordeelde dat de navolgende vorderingen tot ontbinding/herroeping en vernietiging van een schenking enkel in de reeds aangevatte procedure van vereffening-verdeling konden worden ingesteld. Indien de notaris reeds is aangesteld, dienen de navolgende vorderingen tot ontbinding/herroeping en vernietiging van een schenking bij wijze van formele briefwisseling aan de notaris te worden gesteld, aldus het hof van beroep te Gent.

Het Hof van Cassatie heeft dit arrest nu verbroken en oordeelt dat het feit dat de vorderingen tot herroeping/ontbinding en nietigverklaring van een schenking een weerslag kunnen hebben op de omvang van de boedel, en dus op de vereffening-verdeling, niet betekent dat deze vorderingen meteen in de dagvaarding tot de vereffening-verdeling dienen te worden gesteld. Het enkele feit dat er reeds een samenhangende vordering aanhangig is bij de rechtbank betekent immers niet dat een bij aparte dagvaarding later ingestelde vordering niet ontvankelijk zou zijn. Dit betekent volgens het Hof van Cassatie eveneens dat ook al is de notaris reeds aangesteld, de partijen voormelde vorderingen toch nog op ontvankelijke wijze bij de rechtbank kunnen instellen (en dienen in te stellen, zie hierna).

Het Hof van Cassatie wijst er immers op dat hoofdvorderingen op straffe van nietigheid in principe middels dagvaarding dienen te worden ingesteld. De stelling dat voormelde vorderingen (via formele briefwisseling) bij de notaris aanhangig kunnen worden gemaakt, kan dan ook niet worden gevolgd.

Voorgaande houdt dan ook in dat in het kader van een procedure vereffening-verdeling alleszins de nodige omzichtigheid aan de dag moet worden gelegd bij het stellen van de verscheidene vorderingen die gelinkt zijn aan de vereffening-verdeling.

– Ofwel kunnen alle vorderingen in het kader van de initiële dagvaarding tot vereffening-verdeling worden gesteld. De verscheidene vorderingen onmiddellijk in één en dezelfde dagvaarding stellen, zal vertraging in de procedure vermijden. Ondanks de nieuwe wet vereffening-verdeling, leert de praktijk ons immers dat een vereffening-verdeling nog steeds een werk van lange adem kan zijn waardoor het aangewezen is om zo efficiënt mogelijk te handelen.

– Werden evenwel om bepaalde redenen niet alle vorderingen in de inleidende dagvaarding gesteld, dan kunnen de initiële vorderingen worden uitgebreid, maar het is ook mogelijk, aldus het Hof van Cassatie, dat deze nieuwe vorderingen bij aparte dagvaarding worden gesteld.

– Maar opgelet, werd ten gevolge van de dagvaarding tot vereffening-verdeling ondertussen reeds een notaris-vereffenaar aangesteld, dan volgt uit het arrest dat formele briefwisseling aan de notaris-vereffenaar helemaal niet stuitend werkt. Deze vorderingen moeten dan ook met een aparte dagvaarding worden gesteld, ongeacht het verloop van de notariële werkzaamheden. Zoniet, bestaat het risico dat de vorderingen te laat worden ingesteld en dat moet natuurlijk te allen tijde worden vermeden.

Bezint eer ge aan uw dagvaarding in vereffening-verdeling begint! Een uitgebalanceerde dagvaarding vermijdt inefficiëntie of zelfs het verlies van eisen die mogelijks onherroepelijk verloren gaan…

Erfenisbetwistingen: het zit in ons, DNA.

HERVORMING ERFRECHT – WAT MET DE VÓÓR 1 SEPTEMBER 2018 UITGEVOERDE PLANNINGEN?

 

De wet tot hervorming van het erfrecht (zie hierover onze eerdere nieuwsbrief) zal op 1 september 2018 in werking treden. Voor overlijdens vanaf die datum zullen de nieuwe regels in principe van toepassing zijn. Dit houdt in dat deze nieuwe regels ook van toepassing zullen zijn op de schenkingen die de erflater die komt te overlijden vanaf 1 september 2018, vóór die datum heeft gedaan. In een aantal gevallen kunnen of zullen de huidige regels van het erfrecht evenwel van toepassing blijven.

1) De huidige regels blijven van toepassing om te bekijken of een vóór 1 september 2018 gedane gift, erfovereenkomst of verklaring geldig is (zowel materieel als formeel);

2) De huidige regels blijven van toepassing voor wat betreft de kwalificatie van een schenking gedaan vóór 1 september 2018 als voorschot op erfdeel gedaan dan wel met vrijstelling van inbreng. Voor wat betreft de aanduiding van een begunstigde van een levensverzekeringscontract, waarbij op heden een vermoeden geldt dat de aanduiding met vrijstelling van inbreng is gebeurd, zal de nieuwe regel dat de kwalificatie moet gebeuren volgens het gemeen recht, pas gelden voor aanduidingen van begunstigden die zijn gebeurd ná de inwerkingtreding van de nieuwe wet;

3) Inbreng ten aanzien van of door de langstlevende echtgenoot zal onder het nieuwe erfrecht in principe niet meer bestaan. Wanneer bestaande schenkingen moeten worden ingebracht ten aanzien van of door de langstlevende echtgenoot, zal dit evenwel nog steeds kunnen gebeuren volgens de huidige regels daaromtrent. Dit zal bijvoorbeeld van belang zijn voor een schenking gedaan met een last tot afstand van een rente ten voordele van de schenker waarbij deze last ophoudt te bestaan bij het overlijden van de schenker. In de mate de schenking als voorschot op erfdeel ten aanzien van de langstlevende echtgenoot is gedaan, kan de langstlevende op heden via de techniek van de inbreng een bepaalde inkomstenstroom bekomen. Voor bestaande planningen zal dit voor de langstlevende dus nog steeds mogelijk zijn. Voor planningen vanaf 1 september 2018 dient op een andere manier in een inkomstenbehoud voor de langstlevende te worden voorzien;

4) Is de schenking met voorbehoud van vruchtgebruik in hoofde van de schenker gebeurd, dan zal de langstlevende echtgenoot in principe onder de nieuwe regels van het erfrecht dit vruchtgebruik kunnen verderzetten. Dit zal evenwel niet gelden voor schenkingen die met vrijstelling van inbreng ten aanzien van de langstlevende zijn gedaan vóór 1 september 2018;

5) Het huidige art. 918 BW zal logischerwijze van toepassing blijven op akten verleden vóór 1 september 2018 waarop dat artikel van toepassing is;

6) Wanneer uitdrukkelijk is bedongen dat de schenking vatbaar is voor inbreng of inkorting in natura, zullen de huidige bepalingen met betrekking tot de wijze van inbreng of inkorting van schenkingen van toepassing blijven;

7) Ten slotte is er vanaf 1 september 2017 gedurende een termijn van één jaar voor de schenker de mogelijkheid om bij notariële akte een verklaring af te leggen waarbij hij ervoor opteert dat, hoewel hij komt te overlijden ná de inwerkingtreding van de nieuwe wet, op alle schenkingen gedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet, de huidige bepalingen met betrekking tot de wijze van inbreng van toepassing blijven in plaats van de nieuwe bepalingen. Daarnaast kan de schenker er tevens voor opteren dat de huidige bepalingen omtrent de wijze van inkorting van toepassing blijven op alle schenkingen die hij heeft gedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet.

Wordt geopteerd voor de huidige bepalingen van de inbreng en/of de inkorting, dan zal dit gelden voor álle gedane schenkingen, zowel rechtstreekse als onrechtstreekse, zowel van roerende goederen als van onroerende goederen, gedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet.

Het zal dan ook zaak zijn om de reeds gedane schenkingen onder de loep te nemen en te bekijken of het aangewezen is dat de huidige dan wel de nieuwe bepalingen van inbreng en inkorting erop van toepassing zullen zijn.

Mocht het daarnaast om bepaalde redenen nuttig zijn dat de huidige bepalingen van de inbreng en/of de inkorting nog van toepassing zullen zijn op vermogen dat nog moet worden geschonken, dan kan dat voor planningen die nog gebeuren vóór 1 september 2018 mits het afleggen van de hierboven vermelde verklaringen.

Of het aangewezen is om nog schenkingen vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet te laten plaatsvinden teneinde de huidige regels van het erfrecht te kunnen toepassen en of het daarnaast aangewezen is om de bovenvermelde verklaringen af te leggen, zal voor elk dossier tijdig en nauwkeurig moeten worden geëvalueerd.

 

Erfrecht: het zit in ons, DNA.

 

Buitenlandse rekeningen na de zomer volledig transparant voor de fiscus: wat zijn de gevolgen?

In de strijd tegen belastingfraude zijn er de voorbije jaren zeer veel stappen gezet. Meteen na de zomer al volgt de uitwerking op het terrein van regelgeving die op dit punt als de meest baanbrekende ooit kan worden beschouwd en die zal leiden tot quasi volledige transparantie van vermogen aangehouden in het buitenland. Omdat wij in de praktijk vaststellen dat de impact hiervan niet steeds accuraat wordt ingeschat, duiden wij hierbij nog eens waar het precies om gaat en welke belangen er spelen.

In navolging van de Amerikaanse FATCA-wetgeving, heeft de OESO in 2014 een standaard uitgewerkt op het gebied van automatische gegevensuitwisseling, de zogenaamde Common Reporting Standard (CRS). Kort hierop is deze standaard op het niveau van de Europese Unie in een richtlijn gegoten (de zogenaamde Bijstandsrichtlijn werd hiertoe gewijzigd), die vervolgens werd uitgewerkt in de wetgeving van alle EU-lidstaten. Ook buiten de Europese Unie heeft een veelheid van landen (waaronder landen als Zwitserland, Monaco, Singapore en Panama) reeds aangegeven zich aan de CRS te (gaan) conformeren.

Zeer concreet betekent dit dat de Belgische fiscus van de fiscus van het land dat zich aan de CRS heeft geconformeerd en waar Belgische rijksinwoners rekeningen aanhouden (rechtstreeks of onrechtstreeks, door tussenplaatsing van een vennootschap, trust, stichting of een verzekering), een schat aan informatie zal ontvangen. Zo zal jaarlijks onder meer de rekeningstand worden gecommuniceerd. Voor rekeningen aangehouden in bijvoorbeeld Luxemburg, zal de informatie de Belgische fiscus reeds in september 2017 bereiken. Voor rekeningen aangehouden in bijvoorbeeld Zwitserland, is dat een jaar later.

De grote vraag is nu wat de fiscus met deze informatie precies zal gaan doen. Op de website van de FOD Financiën wordt in alle geval aangegeven dat er controleacties zijn gepland als blijkt dat buitenlandse inkomsten “niet” werden aangegeven. Maar wat dan als de inkomsten nu wel worden aangegeven maar in het verleden niet? En wat als de inkomsten worden aangegeven sinds er enkele jaren geleden een regularisatie van de buitenlandse rekening werd doorgevoerd, maar deze regularisatie zich heeft beperkt tot de inkomsten van bijvoorbeeld de laatste zeven jaar (fiscale verjaringstermijn inzake inkomstenbelastingen) of tien jaar (termijn gedurende dewelke de bank informatie bijhoudt) maar zich niet heeft uitgestrekt tot het onderliggend kapitaal?

Zeker wat deze laatste problematiek betreft, merken wij de laatste tijd in onze praktijk een sterke focus op de toepassing van het witwasmisdrijf van artikel 505 van het Strafwetboek. Zowel bij de BBI als bij het parket lijkt de visie meer en meer te zijn dat, zelfs na reeds lange tijd te hebben geregulariseerd onder de destijds van toepassing zijnde wetgeving en sindsdien aan alle fiscale verplichtingen te hebben voldaan, dit in veel gevallen geen soelaas biedt voor het onderliggend kapitaal. De stelling is dan dat, indien het onderliggend kapitaal destijds niet mee werd geregulariseerd, er blijvend vervolging mogelijk is wegens witwassen.

Het lijkt dan ook niet geheel onlogisch dat, minstens in de dossiers waar uit de CRS-informatiestroom blijkt dat er een aanzienlijk vermogen in het buitenland staat geparkeerd, er zal worden gepoogd aannemelijk te maken dat het bronkapitaal geheel of ten dele destijds (ook al is dit zeer lang geleden) niet zijn fiscaal regime heeft ondergaan en dat zal worden gepoogd de in het verleden onterecht niet aan de schatkist afgedragen belasting te recupereren en de gepleegde inbreuken te bestraffen. Voor diegenen die hierop willen anticiperen, is een regularisatie-aangifte bij het Contactpunt Regularisaties onder de nieuwe regularisatiewetgeving van 21 juli 2016 sterk het overwegen waard.  Deze mogelijkheid staat evenwel slechts open zolang men door de fiscus niet in kennis is gesteld van de opening van een onderzoek; vanaf deze kennisgeving zal men zijn dossier met de fiscus en – in sommige gevallen – het parket verder dienen af te handelen.

Regularisaties en fiscaal strafrecht: het zit in ons, DNA

Schenking delen burgerlijke maatschap voor Nederlandse notaris: Vlabel geeft zekerheid indien bepaalde aanpassingen worden doorgevoerd

Zeer veel mensen hebben hun vermogen geschonken aan de volgende generatie (1) met behoud van inkomsten, (2) met behoud van controle én (3) zonder de betaling van schenkbelasting.

Uit diverse standpunten en voorafgaande beslissingen die de voorbije maanden afgeleverd werden door Vlabel valt evenwel af te leiden dat dit in bepaalde omstandigheden problematisch kan zijn.

(1) Als het inkomstenbehoud bestaat uit een vruchtgebruik voor de schenker, heeft Vlabel recent in haar standpunt met nr. 15004 dd. 26 april 2017 de krijtlijnen uitgetekend: schenkingen van delen van een burgerlijke maatschap vanaf 1 juni 2017 gedaan voor Nederlandse notaris zijn problematisch in het licht van artikel 2.7.1.0.7 VCF (oud artikel 9 W.Succ.) en zullen bij het overlijden van de schenker (ook al doet zich dat meer dan drie jaar na de schenking voor) leiden tot de verschuldigdheid van erfbelasting; als de schenking dateert van vóór deze datum kan er op dit punt enkel een probleem bestaan met de vruchten die het geschonkene oplevert (indien deze niet worden afgezonderd in het voordeel van de schenker).
Als het inkomstenvoorbehoud bestaat uit een lijfrente voor de schenker, heeft Vlabel in haar voorafgaande beslissing met nr. 16046 dd. 14 november 2016 te kennen gegeven dat er een probleem kan bestaan in het licht van artikel 2.7.1.0.9 VCF (oud artikel 11 W.Succ.). Als de rente overdreven is in de concrete casus, leidt dit in die visie van Vlabel tot erfbelasting bij het overlijden van de schenker, ook al doet dit overlijden zich meer dan drie jaar na de schenking voor.

(2) Als het controlebehoud te ver gaat, ziet Vlabel hierin een situatie die gelijk te stellen valt met een schenking onder opschortende voorwaarde van vooroverlijden van de schenker. Vlabel heeft aldus in de voorafgaande beslissing met nr. 16046 dd. 14 november 2016 beroep gedaan op artikel 2.7.1.0.3,3°VCF (oud artikel 4,3° W.Succ.) in combinatie met de antimisbuikbepaling van artikel 3.17.0.0.2. VCF om te stellen dat alsdan op de schenking toch nog erfbelasting verschuldigd is, ook al leeft de schenker nog drie jaar na de schenking.

(3) Het opteren voor een schenking voor Nederlandse notaris en aldus de keuze om geen schenkbelasting (3% of 7%) te betalen, is voor Vlabel duidelijk een stimulans om bij overlijden van de schenker argumenten te zoeken om toch erfbelasting te kunnen heffen.

Hoewel er heel veel kritiek is gekomen op de diverse standpunten en voorafgaande beslissingen van Vlabel, is de vaststelling dat Vlabel lijkt te volharden in haar politiek en dat wie zich niet wil conformeren, bij overlijden het risico loopt erfbelasting (al snel opklimmend tot 27%) te moeten betalen en deze terug te moeten claimen voor de rechtbank.

Veel mensen wensen evenwel dat risico niet te lopen, en wensen hiervoor ook een prijs te betalen door tegemoet te komen aan drie hierboven aangehaalde pijnpunten, althans op voorwaarde dat er dan ook zekerheid wordt geboden door Vlabel. Deze zekerheid is in de actuele context evenwel – zoals reeds in onze eerdere nieuwsbrieven aangehaald – enkel te verkrijgen door een voorafgaande beslissing te vragen.

Met de voorafgaande beslissing met nr. 17019 dd. 21 juni 2017 die op 27 juni 2017 werd gepubliceerd, hebben wij nu alvast in een eerste dossier deze nagestreefde zekerheid bekomen.

Het betrof een dossier waarin de schenker in 2015 haar beleggingsportefeuille had ingebracht in een burgerlijke maatschap, die zij samen met haar drie kinderen had opgericht. In de burgerlijke maatschap werd de schenker aangeduid als statutair zaakvoerder voor de duur van haar leven, waarbij haar de bevoegdheid werd toegekend om alleen alle daden van beheer en daden van beschikking te stellen over het in de burgerlijke maatschap ingebrachte vermogen. De delen van de burgerlijke maatschap werden bij Nederlandse notaris aan de kinderen geschonken in volle eigendom, met daaraan (onder meer) gekoppeld een last tot uitkering van een optionele rente van 4%, uitdrukkelijk beperkt tot de waarde van het geschonkene.

Aan Vlabel werd voorgelegd of de volgende aanpassingen van dien aard zijn dat de hierboven aangehaalde bezwaren die kunnen leiden tot erfbelasting bij overlijden van de schenker niet langer aan de orde zijn:

(1) Wat het inkomstenbehoud betreft, werd voorgesteld bij notariële akte te verduidelijken dat het achtereenvolgens opnemen van de rentes er nooit toe kan leiden dat de schenker meer dan 80% van de waarde van het geschonkene kan opnemen.

Vlabel aanvaardt hier dat door deze verduidelijking geen herkwalificatie van de schenking in een overeenkomst ten bezwarende titel kan gebeuren, zodat geen toepassing kan worden gemaakt van artikel 2.7.1.0.9 VCF (oud artikel 11 W.Succ.).

(2) Wat het controlebehoud betreft, werd in hoofdzaak een aanpassing van de statuten van de burgerlijke maatschap voorgesteld, via een buitengewone algemene vergadering van de maatschap. Hierbij werd dan voorzien dat de schenker-zaakvoerder van de burgerlijke maatschap enkel nog daden van beheer (met daaronder uitdrukkelijk begrepen het beleggen en herbeleggen van de activa op rekening of in het kader van de beleggingsportefeuille) alleen kan doorvoeren. Voor daden van beschikking is dit enkel mogelijk met de instemming van alle begiftigden-deelgenoten van de maatschap.

Vlabel stelt hier dat met deze aanpassingen – en mede gelet op de leeftijd van de betrokkenen in dit dossier – bij overlijden niet zal worden overgegaan tot een gelijkstelling van de schenking met een schenking onder opschortende voorwaarde van vooroverlijden van de schenker en aldus geen erfbelasting zal worden geheven bij toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (oud artikel 4,3° W.Succ.) in combinatie met de antimisbuikbepaling van artikel 3.17.0.0.2. VCF.

(3) Tot slot werd voorgesteld de aanpassing van de schenkingsakte bij Belgische notariële akte te doen, de gewijzigde en gecoördineerde statuten van de maatschap aan de akte te hechten en 3% schenkbelasting te betalen op het geheel.

Hoewel Vlabel niet met zoveel woorden in de voorafgaande beslissing aangeeft dat de betaling van schenkbelasting een noodzakelijke voorwaarde betreft voor het afleveren van de ruling, werden er wel duidelijke wenken in die zin gegeven tijdens de hoorzitting in het kader van dit dossier.

Besluit: de belangrijkste vaststelling met deze voorafgaande beslissing is wellicht dat voor maatschappen opgericht vanaf 1 juni 2012 (invoering van de antimisbruikbepaling) een evenwichtige verdeling van de bevoegdheden tussen schenker-zaakvoerder en begiftigden aan te raden is. Bestaande maatschappen worden best in dit licht herbekeken.

 

Een veilige successieplanning: het zit in ons, DNA.