Standpunten Vlabel: niet meer retroactief maar toch nog effecten op oude planningen!

De Vlaamse Belastingdienst heeft eindelijk gehoor gegeven aan de kritiek uit de praktijk omtrent de (retroactieve) toepassing van haar nieuwe standpunten. Nieuwe standpunten van Vlabel – die vaak lijnrecht ingaan tegen hetgeen voordien algemeen werd aanvaard – zullen voortaan enkel nog gelden voor de toekomst. Tevens zal er telkens een overgangstermijn worden voorzien zodat er tijdig kan worden ingegrepen vóór de inwerkingtreding van een nieuw standpunt, zo zegt Vlabel. Op deze wijze zou er een einde worden gesteld aan het retroactief toepassen van nieuwe standpunten.

De nieuwe standpunten kunnen nochtans wel effect hebben op toekomstige gevolgen van oude planningen.

In dit kader dienen wij te wijzen op onze vorige nieuwsbrief waarbij het nieuwe standpunt omtrent de schenking met voorbehoud van vruchtgebruik in combinatie met een burgerlijke maatschap werd verduidelijkt. Zoals vermeld, is dit standpunt pas van toepassing vanaf 1 juni 2017. Het nieuwe standpunt zal dus niet ingrijpen op de ‘oude’ gevolgen van ‘oude’ planningen. Wel zullen vanaf 1 juni 2017 ook de burgerlijke vruchten bij een ‘oud’ voorbehoud van vruchtgebruik worden gevat door dit nieuwe standpunt.

Zoals aangegeven in de vorige nieuwsbrief, stelt Vlabel thans dat indien bijvoorbeeld de (burgerlijke) vruchten van de beleggingsportefeuille aangehouden door de burgerlijke maatschap niet worden uitgekeerd ingevolge een beslissing van de algemene vergadering, de niet uitgekeerde vruchten worden beschouwd als een ‘nieuwe’ gesplitste inschrijving, eveneens onderworpen aan artikel 2.7.1.0.7 VCF (met een taxatie in de erfbelasting bij overlijden van de schenker als gevolg). Dit lijkt bovendien tevens van toepassing bij een beleggingsportefeuille aangehouden zonder een burgerlijke maatschap, waarbij de vruchten van de portefeuille worden geïncorporeerd in het kapitaal. Hier is bijgevolg de datum van de ‘nieuwe’ gesplitste inschrijving het ijkpunt voor de eventuele toepassing van het voormelde standpunt. Dit alles geldt dus evenzeer voor gegenereerde vruchten in het kader van planningen van vóór 1 juni 2017.

Een nieuw standpunt kan dus zeer zeker ook een impact hebben op oude planningen met alle gevolgen vandien.

Tevens kunnen wij u melden dat er naar verluidt eerstdaags nieuwe informatie zou komen omtrent de visie van Vlabel inzake het gebruik van een burgerlijke maatschap in een successieplanning. Ook hierrond bestaat heel wat onzekerheid, sinds Vlabel in haar voorafgaande beslissing met nr. 16046 dd. 14 november 2016 heeft gesteld dat indien de schenker te veel controle voorbehoudt in het kader van een burgerlijke maatschap, dit een probleem kan vormen op basis van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF (oud artikel 4,3° W. Succ.) in combinatie met de antimisbruikbepaling. Wij houden u alvast geïnformeerd.

Successieplanning: het zit in ons, DNA

Schenking (delen burgerlijke maatschap) met voorbehoud van vruchtgebruik: nieuw standpunt Vlabel

Nieuwe toevoeging aan standpunt nr. 15004

Op 27 april 2017 heeft Vlabel een nieuwe stellingname gepubliceerd inzake een schenking van delen van een burgerlijke maatschap met voorbehoud van vruchtgebruik. De nieuwe inzichten werden toegevoegd aan het standpunt met nr. 15004 inzake gesplitste aankopen en inschrijvingen in het kader van artikel 2.7.1.0.7 VCF (oud artikel 9 W. Succ) en vormen reeds een zevende aanpassing sinds dit standpunt op 19 juni 2015 werd gepubliceerd. Tevens werd er in bijlage bij dit standpunt een lijst met voorbeelden voorzien bij het standpunt met nr. 15004 in zijn algemeenheid.

Principe artikel 2.7.1.0.7 VCF

Artikel 2.7.1.0.7 VCF bepaalt onder meer – vereenvoudigd gesteld – dat, als een inschrijving van effecten of geldbeleggingen gebeurt voor het vruchtgebruik op naam van de toekomstige erflater en voor de blote eigendom op naam van de toekomstige erfgenaam, dit bij overlijden van de toekomstige erflater leidt tot erfbelasting in hoofde van de toekomstige erfgenaam over de waarde van de volle eigendom van de effecten of geldbeleggingen waarvoor deze gesplitste inschrijving is gebeurd. Dit is evenwel niet zo indien er wordt bewezen dat de inschrijving in hoofde van de toekomstige erfgenaam voor de blote eigendom voor hem geen “bedekte bevoordeling” vormt.

Vlabel hanteert hierbij al enige tijd het principe dat indien de gesplitste inschrijving het uitvloeisel is van een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik die niet aan de schenkbelasting werd onderworpen (bv. een schenking voor Nederlandse notaris), dit tegenbewijs niet kan worden geleverd en de schenking dus wel degelijk leidt tot erfbelasting in hoofde van de begiftigde bij het overlijden van de schenker. Dat deze laatste nog minstens drie jaar in leven blijft na de schenking, is hierbij dus niet van belang.

Nieuwe stelling voor de burgerlijke maatschap

Vlabel stelt in haar nieuwe standpunt nu dat het principe van artikel 2.7.1.0.7 VCF eveneens speelt als er delen van een burgerlijke maatschap worden geschonken waarvan de achterliggende activa effecten of geldbeleggingen zijn en dit indien de gesplitste inschrijving blijkt uit:

  • Ofwel de vermeldingen in het matenregister van de maatschap;
  • Ofwel de vermeldingen zoals bijgehouden door de financiële instellingen;
  • Ofwel de zakenrechtelijke situatie van de effectenportefeuille of geldbeleggingen (bv. schenking met voorbehoud van vruchtgebruik van hetzij de delen in de burgerlijke maatschap, hetzij de effecten of geldbeleggingen).

Verder van belang is dat Vlabel thans stelt dat, indien de opbrengsten van de beleggingsportefeuille die de burgerlijke maatschap aanhoudt niet worden uitgekeerd ingevolge een beslissing van de algemene vergadering, de niet uitgekeerde opbrengsten worden beschouwd als een nieuwe gesplitste inschrijving die principieel eveneens wordt onderworpen aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.7 VCF. Blijkens de voorbeelden die Vlabel bij het nieuwe standpunt voegt geldt een zelfde opvatting overigens ook als er geen burgerlijke maatschap is en de vruchten van de beleggingsportefeuille niet worden uitgekeerd aan de vruchtgebruiker van de portefeuille maar worden geïncorporeerd bij het kapitaal. Noteer dat dit standpunt inzake de opbrengsten ook lijkt te gelden indien de initiële schenking aan de schenkbelasting werd onderworpen.

De vervanging van initiële effecten door andere met dezelfde waarde wordt door Vlabel evenwel niet als een nieuwe gesplitste inschrijving beschouwd. Als het tegenbewijs voor de initiële inschrijving kan worden geleverd, werkt dit dus door voor de nieuwe inschrijving ter vervanging van de initiële. En omgekeerd.

Het nieuwe standpunt geldt voor alle gesplitste inschrijvingen die gebeuren vanaf 1 juni 2017.

Beoordeling

Vlabel breidt het toepassingsgebied van het fictielegaat van artikel 2.7.1.0.7. VCF nog maar eens uit. Opnieuw ten onrechte.

Positief is wel dat Vlabel het verleden terug voor een groot stuk laat rusten. Noteer evenwel dat er inzake schenkingen met burgerlijke maatschappen nog een ander probleem kan bestaan in de visie van Vlabel.  In de Voorafgaande Beslissing met nr. 16046 d.d. 14 november 2016 werd immers toepassing gemaakt van het fictielegaat van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (oud artikel 4,3° W.Succ.) om een burgerlijke maatschap waar het controlevoorbehoud van de schenker-zaakvoerder in de visie van Vlabel te ver reikte toch met erfbelasting te gaan belasten bij het overlijden van de schenker/zaakvoerder van de burgerlijke maatschap. Hoe ver dit inzicht reikt en of de eventuele toepassing van dit inzicht ook enkel geldt voor burgerlijke maatschappen opgericht vanaf een bepaalde datum, blijft evenwel tot dusver onduidelijk.

Successieplanning: het zit in ons, DNA

Finaal verrekenbeding en sterfhuisclausule: Cassatie brengt (nog meer) hoop voor (lopende) procedures

Op 24 maart 2017 velde het Hof van Cassatie enerzijds een arrest omtrent het (facultatief) finaal verrekenbeding en anderzijds omtrent de sterfhuisclausule.

Een finaal (en facultatief) verrekenbeding is een clausule, gebruikelijk in een stelsel van scheiding van goederen, die (onder meer en afhankelijk van variant tot variant) ertoe leidt dat de langstlevende via een vordering op de nalatenschap van de eerststervende de totale tegenwaarde van het vermogen van de eerststervende kan bekomen. Voor het Hof van Cassatie was de discussie aan de orde op welk ogenblik deze schuld tot stand komt. Dit is immers van belang om te weten of deze schuld aftrekbaar is als passief in de nalatenschap van de eerststervende.

De clausule opgenomen in het huwelijkscontract van scheiding van goederen was in de aan het Hof voorgelegde casus als volgt geredigeerd: “Bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van een echtgenoot, komt aan de langstlevende echtgenoot de optie toe, geheel facultatief en vrijblijvend, om tussen de langstlevende echtgenoot en de erfgenamen van de eerst overleden echtgenoot op verbintenisrechtelijke wijze af te rekenen, bij wijze van huwelijksovereenkomst, alsof de echtgenoten waren gehuwd onder het stelsel van de algehele gemeenschap van goederen volgens Belgisch recht.” Het Hof van Cassatie verwerpt het cassatieberoep en stelt dat het Hof van Beroep te Antwerpen terecht had geoordeeld dat de echtgenoten een verbintenis onder dubbele opschortende voorwaarde van hun vooroverlijden en van het lichten van de optie door de langstlevende waren aangegaan, zodat de schuld reeds voor het overlijden bestond. Het Hof van Beroep te Antwerpen had immers geoordeeld dat de schuld reeds voor het overlijden was ontstaan en dat deze voortvloeide uit de afwikkeling van de opties uit het huwelijkscontract en dus voorafgaat aan de afwikkeling van de nalatenschap. De schuld wordt definitief, bepaald en opeisbaar als de optie wordt gelicht zodat de uitoefening van de optie niet de schuld doet ontstaan, maar slechts de omvang ervan bepaalt, aldus het Hof van Beroep te Antwerpen.

Hiermee is alvast een belangrijke discussie omtrent het (facultatief) finaal verrekenbeding beslecht. Hoewel uit het arrest dus volgt dat de schuld ingevolge het verrekenbeding aftrekbaar is als passief, zijn met dit arrest niet alle (civielrechtelijke) discussies omtrent het finaal verrekenbeding van de baan. Bovendien kan ook de antimisbruikbepaling roet in het eten gooien. Naar successieplanning toe, blijft voorzichtigheid aldus geboden.

Zoals bekend, is het met de sterfhuisclausule anders vergaan (een sterfhuisclausule werd in het verleden vaak ingevoegd in een gemeenschapsstelsel indien een van beide echtgenoten terminaal ziek werd om ervoor te zorgen dat het gehele gemeenschappelijk vermogen belastingvrij bij de vermoedelijk langstlevende zou terechtkomen). In het Vlaamse Gewest werd de wet enige tijd geleden aangepast zodat deze techniek zijn effect niet meer bereikt. In de andere twee Gewesten zal terdege met de antimisbruikbepaling rekening moeten worden gehouden.

Omtrent de niet-belastbaarheid van een (oude) sterfhuisclausule in het voordeel van de (uiteindelijk) langstlevende werden reeds diverse arresten geveld door het Hof van Cassatie in het voordeel van de langstlevende. In het arrest van 24 maart 2017 was de vraag aan de orde of de inkorting door de kinderen (uit het vorig huwelijk van de eerststervende) ten laste van de (uiteindelijk) langstlevende, van hetgeen werd bekomen via de sterfhuisclausule, tot successierechten kon leiden in hoofde van die kinderen. Het Hof van Cassatie overwoog daarbij: “Het middel dat ervan uitgaat dat inkorting van het huwelijksvoordeel tot gevolg heeft dat het voordeel steeds in de nalatenschap valt, ook buiten het geval dat het voordeel bij toepassing van artikel 5 Wetboek Successierechten wordt gelijkgesteld met een legaat, faalt naar recht.” Het Hof van Cassatie oordeelde tevens dat een huwelijksvoordeel niet in de nalatenschap valt, maar de langstlevende toebehoort ingevolge de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel. Het arrest lijkt a contrario aan te geven dat de inkorting door de kinderen van het voordeel wel wordt getaxeerd in hoofde van die kinderen indien het voordeel zelf aan successierechten of erfbelasting zou worden onderworpen in hoofde van de langstlevende (wat voor het Vlaamse Gewest thans ook mogelijk is bij gebreke aan overlevingsvoorwaarde – oud art. 5 W Succ, thans art. 2.7.1.0.4 V.C.F.).

Nochtans kan men betwijfelen of er wel taxatie kan zijn indien men er de tekst van het oude artikel 5 W. Succ. of het nieuwe artikel 2.7.1.0.4 V.C.F. bijneemt. Daar staat immers woordelijk dat er enkel taxatie is indien de langstlevende echtgenoot ingevolge huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen meer dat de helft van de gemeenschap toegekend krijgt. Ingevolge de interpretatie van het Hof van Cassatie (reeds in 2010, zie hierna) dat het gedeelte van het huwelijksvoordeel dat voor inkorting vatbaar is (en dus aan de regels voor de schenkingen is onderworpen) een huwelijksvoordeel blijft, volgt uit de letterlijke tekst van de wet dat dit inkortbaar gedeelte niet langer belastbaar is (art. 5 W. Succ. juncto art. 2 W. Succ, of art. 2.7.1.0.4 V.C.F. juncto 2.7.1.0.2 V.C.F.). Dit gedeelte is niet belastbaar in hoofde van de erfgenaam die inkort, maar ook niet in hoofde van de langstlevende zelf (indien er geen inkorting zou worden gevorderd). Of dit alles (historisch) de bedoeling was, is een andere vraag (zie hierover reeds eerder G. DEKNUDT, “Sterfhuisclausule volledig onbelast volgens het Hof van Cassatie. Ook gevolgen voor ‘langst leeft al’ bedingen (?)!”, noot onder Cass. 10 december 2010, TFR 2011, 170 e.v.). Ingevolge deze analyse zou immers kunnen worden geargumenteerd dat – ook buiten de hypothese van een sterfhuisclausule – bij een verblijvings- of keuzebeding er geen taxatie kan zijn indien de langstlevende meer dan de helft bekomt van een goed dat werd ingebracht door de eerststervende. Ook dan is het huwelijksvoordeel immers inkortbaar…

Voor de talrijke (lopende) procedures is deze rechtspraak zeker positief. Zoals hoger vermeld, is voorzichtigheid bij het hanteren van beide technieken (afhankelijk van Gewest tot Gewest) in elk geval nog steeds aangewezen. Een beoordeling geval per geval is nodig.

Fiscale procedures: het zit in ons, DNA

Burgerlijke maatschap: enkel fiscale zekerheid mits Voorafgaande Beslissing?

Wie een deel van zijn vermogen wenst te schenken maar toch nog graag de controle bewaart, maakt zeer vaak gebruik van een burgerlijke maatschap. Doorgaans wordt het vermogen dan in een eerste stap ingebracht in een burgerlijke maatschap, waarbij in de statuten van deze maatschap de schenker wordt aangeduid als levenslang statutair zaakvoerder. Het zijn vervolgens de delen in de burgerlijke maatschap die de schenker in ruil voor de inbreng verkrijgt die in een tweede stap worden geschonken. In de schenkingsakte wordt bovendien dan ook nog vaak bepaald dat de schenking plaatsvindt met voorbehoud van vruchtgebruik of onder de last de schenker een levenslange rente uit te keren. Finaal behoudt de schenker aldus de controle en een bepaalde inkomstenstroom.

Het gebruik van een burgerlijke maatschap als middel tot controlebehoud bij een schenking werd nooit in vraag gesteld op het gebied van erfbelasting, tot de Voorafgaande Beslissing met nr. 16046 d.d. 14 november 2016 op 30 november 2016 werd gepubliceerd.

Hierbij werd in een concreet dossier beslist dat een schenking in combinatie met een burgerlijke maatschap en waarbij de volledige controle over het vermogen wordt behouden door de schenker, de fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF frustreert. Deze bepaling stelt dat een schenking gedaan onder de opschortende voorwaarde of opschortende termijn van het overlijden van de schenker op fiscaal vlak niet geacht wordt een schenking te zijn en dus wordt belast met erfbelasting bij het overlijden van de schenker. Vlabel stelt de combinatie schenking-maatschap in dit concreet dossier, in toepassing van de fiscale antimisbruikbepaling voorzien in art. 3.17.0.0.2 VCF, gelijk met de verrichting beoogd in art. 2.7.1.0.3,3° VCF waardoor er erfbelasting verschuldigd is bij het overlijden van de schenker-zaakvoerder (tarief: 27% boven de € 250.000). Onterecht, onder meer omdat Vlabel niet het noodzakelijke bewijs levert dat de doelstelling van art. 2.7.1.0.3,3° VCF wordt gefrustreerd.

Verder was Vlabel in de besproken beslissing van oordeel dat het verbinden van een last tot het betalen van een lijfrente aan een schenking ook kan leiden tot het verschuldigd zijn van erfbelasting bij het overlijden van de schenker, als de last over de jaren heen groter kan zijn dan de waarde van het geschonkene op het ogenblik van de schenking. Vlabel knoopt de belastingheffing bij overlijden van de schenker op dit punt vast aan artikel 2.7.1.0.9 VCF, zijnde een artikel dat geschreven is voor het bewust verkeerd kwalificeren van een schenking als een handeling ten bezwarende titel en dus helemaal niet voor het onbewust “verkeerd” kwalificeren van een handeling ten bezwarende titel als een schenking. Dit artikel viseert dus de volledig tegenovergestelde hypothese!

De Voorafgaande Beslissing van 14 november 2016 ontlokte een storm van protest. Vlabel reageerde hierop in de loop van december met een bericht in de pers dat de gemoederen moest bedaren. De boodschap was dat het geval van de Voorafgaande Beslissing van 14 november 2016 wel erg extreem was en dat er voor Vlabel principieel geen enkel probleem is met het gebruik van een burgerlijke maatschap als controlevehikel noch met een last tot uitkering van een lijfrente, althans als deze  “correct” worden aangewend.

Het bericht van Vlabel was dus niet van aard om duidelijkheid te scheppen, wel integendeel. Tal van vragen blijven tot op heden onbeantwoord:

  • Wanneer gaat het controlebehoud voor de schenker-zaakvoerder van de burgerlijke maatschap dermate ver dat het fictielegaat van art. 2.7.1.0.3,3° VCF wordt gefrustreerd? Allicht is het de idee van Vlabel dat de begiftigde van de delen van de burgerlijke maatschap voor bepaalde beslissingen noodzakelijkerwijze dient tussen te komen, maar de vraag is welke dat dan precies zijn.
  • Dienen ook schenkingen en maatschappen die werden opgezet vóór de publicatie van de Voorafgaande Beslissing (met name vóór 30 november 2016) te worden getoetst aan de nieuwe Vlabel-inzichten of blijven deze – zoals Vlabel meestal naar voren schuift bij beslissingen die een breuk vormen met het verleden – hoe dan ook buiten schot?
  • Als ook het verleden wordt geviseerd en als duidelijk is welke aanpassingen dan dienen te gebeuren, welke vormvereisten gelden er dan voor deze aanpassingen? En begint er dan, als er op de initiële schenking geen schenkbelasting werd betaald en er naar aanleiding van de aanpassingen ook geen schenkbelasting wordt betaald, een nieuwe driejaarstermijn te lopen?

Ook al is men het niet eens met de standpunten van Vlabel, uit de praktijk blijkt dat de meeste cliënten toch zekerheid willen. Het lijkt er jammer genoeg op dat deze zekerheid enkel verkregen kan worden middels een aanvraag tot Voorafgaande Beslissing.

Deknudt Nelis Advocaten heeft alvast besloten deze weg te zullen bewandelen. Wij hopen op deze manier snel duidelijkheid te bekomen.

Wetsvoorstel tot hervorming erfrecht eindelijk gepubliceerd

Op 14 februari ll. werd het ‘wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake’ gepubliceerd op de website van de Kamer. De bedoeling van deze hervorming (de meest omvangrijke hervorming sedert geruime tijd) is de modernisering van het huidige erfrecht en de aanpassing ervan aan de noden van de moderne maatschappij. Het huidige erfrecht dateert immers nog van ten tijde van de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1804.

De geplande hervorming kan samengevat worden in volgende krachtlijnen.

1. Meer autonomie voor de erflater

Vooreerst wil de wetgever meer vrijheid laten aan de erflater, onder meer door de beperking van de wettelijke reserve. Voortaan zal er enkel nog sprake zijn van een voorbehouden erfdeel voor de kinderen van de erflater en diens echtgenoot. De globale reserve van de afstammelingen wordt in alle gevallen beperkt tot een vast breukdeel (50%) van de nalatenschap (en is dus niet langer afhankelijk van het aantal afstammelingen). De reserve van de ascendenten (bij gebreke aan afstammelingen beschikken ouders op heden over een reservatair erfdeel van elk één vierde) wordt volledig afgeschaft en wordt vervangen door een onderhoudsvordering ten laste van de nalatenschap van een kinderloos gestorven erflater (enkel in geval van behoeftigheid).

Daarnaast wordt het huidige verbod op overeenkomsten over niet-opengevallen nalatenschappen versoepeld en worden de wettelijk toegelaten erfovereenkomsten uitgebreid. Ook wordt de mogelijkheid van een globale erfovereenkomst tussen ouders en kinderen voorzien, waarbij ouders reeds voor hun overlijden met al hun kinderen een bindende overeenkomst kunnen sluiten omtrent de toewijzing en verdeling van hun nalatenschap. Op die manier kunnen veel conflicten tussen de kinderen na het overlijden van hun ouders worden vermeden en hebben ouders de zekerheid dat hun wensen worden gerespecteerd (ook na hun overlijden).

2. Erfrecht in waarde

Een ander belangrijk aspect is de vervanging van het huidige erfrecht in natura door een erfrecht in waarde. Ingeval van inbreng of inkorting van gedane schenkingen, zullen de reservataire erfgenamen voortaan enkel de waarde kunnen opeisen van hun deel van deze schenkingen en niet de geschonken goederen zelf. Op die manier kan de begiftigde van de schenking het geschonken goed zelf behouden, maar dient er wel een verrekening te gebeuren naar de andere erfgenamen ofwel door minderontvangst ofwel door opleg.

Ook het tijdstip van de waardering van de schenkingen ingeval van inbreng en inkorting wordt gewijzigd, waarbij er wordt gekozen voor een uniform systeem voor roerende en onroerende schenkingen. De waardering gebeurt voortaan op basis van de intrinsieke waarde op datum van de schenking, maar dit wordt geïndexeerd tot op de dag van het overlijden (teneinde de ongelijkheden met betrekking tot het tijdstip van verschillende schenkingen en dus de effecten van inflatie te kunnen ondervangen).

Inzake giften aan erfgenamen wordt tevens het wettelijk vermoeden hervormd dat deze op voorschot van erfenis gebeuren en derhalve bij overlijden gelijk dienen te worden verdeeld tussen de erfgenamen. Dit wettelijk vermoeden zal enkel nog gelden voor schenkingen aan afstammelingen, maar niet langer voor schenkingen aan andere erfgenamen (vb. broers of zussen). Een kinderloze erflater die een schenking doet aan zijn ouders of aan zijn broer/zus wordt dus niet langer geacht al zijn erfgenamen gelijk te willen behandelen. Er geldt echter een (weerlegbaar) vermoeden dat deze begiftigde de schenking buiten erfdeel verkrijgt.

3. Wijziging positie langstlevende echtgenoot

De wetgever streeft tevens naar een evenwichtige verdeling tussen de belangen van de kinderen en die van de langstlevende echtgenoot. Ter compensatie van de beperking van de globale reserve van de afstammingen, wordt de mogelijkheid voorzien voor de kinderen om hun erfdeel zoveel als mogelijk onbezwaard met vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot te ontvangen (bv. indien de langstlevende slechts gerechtigd is op het vruchtgebruik van een deel van de nalatenschap, wordt dit vruchtgebruik bij voorrang aangerekend op het beschikbaar deel).

Er wordt ook een vereenvoudigde en buitengerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot voorgesteld, waarbij het vruchtgebruik wordt omgezet op eerste verzoek (zonder vordering in rechte) van een niet-gemeenschappelijk kind (blote eigenaar) of van de langstlevende echtgenoot.

***

Dit wetsvoorstel wordt op heden besproken in het parlement en zal waarschijnlijk pas ten vroegste eind 2017 worden goedgekeurd. Het wetsvoorstel voorziet in een ruime overgangsperiode voor de inwerkingtreding van de wet, met name 1 jaar na de publicatie in het Belgisch Staatblad. U zal bijgevolg waarschijnlijk pas vanaf 2019 uw erfenis kunnen plannen volgens deze nieuwe regels.

Deze zeer grondige hervorming zal evident een belangrijke impact hebben op de praktijk van de vermogensplanning, zelfs op reeds uitgevoerde planningen. De ruime overgangsperiode is in dit opzicht zeer nuttig teneinde na te gaan of reeds uitgevoerde planningen dienen te worden bijgestuurd. Wij volgen dit uiteraard verder voor u op.

De hervorming van het erfrecht: wellicht nog een nieuwjaarsgeschenk

Hervorming erfrecht begin volgend jaar

Wat zal het nieuwe jaar ons brengen? Wellicht de lang aangekondigde hervorming van het erfrecht!

Komende vrijdag zal het wetsontwerp omtrent de hervorming van het erfrecht immers door minister Geens worden voorgelegd aan de Ministerraad ter goedkeuring, waarna advies zal worden gevraagd aan de Raad van State. Het zou de bedoeling zijn om begin volgend jaar de wettekst goedgekeurd te krijgen in het Parlement.

Krachtlijnen

Wat precies zal worden aangepast, is nog niet helemaal duidelijk. De tekst van de voorgestelde wijzigingen is immers op heden nog niet beschikbaar en wijkt ook af van het wetsvoorstel dat op heden hangende is in het Parlement. Wel zouden naar verluidt maar liefst een 70-tal artikelen van het Burgerlijk Wetboek worden aangepast.

De krachtlijnen van de hervorming zijn wel reeds gekend. Het deel van de nalatenschap waarover de erflater vrij kan beschikken, zou ongeacht het aantal kinderen steeds de helft van de nalatenschap bedragen. De reserve van de ouders zou worden afgeschaft. De inbreng en inkorting zou steeds in waarde dienen te gebeuren en niet in natura. De waarde die hierbij in aanmerking wordt genomen zou de waarde ten tijde van de schenking zijn, maar met een indexering aan de consumptieprijzen. Ook zou verduidelijking worden gegeven omtrent de geldigheid van bepaalde modaliteiten van een beding van aanwas in het licht van het verbod van erfovereenkomsten en het zou mogelijk worden om bepaalde erfovereenkomsten te sluiten.

Anticiperen op een langdurige erfenistwist

Met de hervorming van het erfrecht wordt er aan de erflater een grotere vrijheid gegeven teneinde te bepalen wie wat erft. Daarnaast kunnen er bepaalde erfovereenkomsten worden gesloten. De hervorming van het erfrecht zal dan ook met zich meebrengen dat bepaalde vermogensplanningen nog meer op maat kunnen worden gemaakt. Een goede vermogensplanning is immers onontbeerlijk teneinde te anticiperen op een langdurige erfenistwist tussen erfgenamen.

Tijdig zijn bij een potentiële twist

De hervorming van het erfrecht zal evenwel niet kunnen vermijden dat er nog erfenistwisten zullen zijn. Er zullen immers nog steeds nalatenschappen openvallen waarbij regelingen werden getroffen die wel voor discussie vatbaar zijn.  Naar verluidt zouden een aantal verjaringstermijnen in het kader van een vereffening-verdeling van een nalatenschap worden ingekort. Het zal dan ook zaak zijn om, indien u meent dat een bepaalde regeling niet correct is verlopen, zo vlug mogelijk te handelen zodat wij als advocaat tijdig de nodige vorderingen kunnen stellen.

Hervorming huwelijksvermogensrecht

Naast de hervorming van het erfrecht kondigt zich tevens een hervorming van het “relatievermogensrecht” aan. Deze hervorming bevindt zich nog maar in de beginfase. Wij volgen dit evenwel op de voet voor u op.

Schenken met voorbehoud van een rente in combinatie met een burgerlijke maatschap: dodelijke gifbeet van de Vlaamse fiscus?

In een voorafgaande beslissing van 14 november 2016 (gepubliceerd op 30 november 2016) wordt de techniek van de schenking (in casu voor Nederlandse notaris) met voorbehoud van een rente in combinatie met een burgerlijke maatschap onder de loep genomen.

Voor wat de rentecomponent betreft, is het oordeel dat dit, gelet op de omschrijving van de rente in de rulingaanvraag, ertoe leidt dat dit een afstand onder bezwarende titel is onder voorbehoud van een levenslang recht en er bijgevolg geen sprake meer is van een schenking. Op die manier past de fiscus dan art. 2.7.1.0.9 VCF toe (het vroegere art. 11 W. Succ.) om toch nog te taxeren in de erfbelasting bij het overlijden van de ouders.

Voor wat betreft de maatschap stelt Vlabel dat dit fiscaal misbruik uitmaakt vermits dit het artikel 2.7.1.0.3,3° VCF (het vroegere art. 4,3° W. Succ.) fnuikt. Vlabel stelt dit immers gelijk met een schenking onder opschortende voorwaarde of termijn van het overlijden van de schenker.

De voorafgaande beslissing gaat – in de ondertussen gekende stijl – heel kort door de bocht en lijkt erop te wijzen dat het gevaarlijk wordt:

  • Nog een schenking met voorbehoud van een rente te doen indien deze rente bepaalde grenzen overschrijdt;
  • Een burgerlijke maatschap aan te wenden in het kader van een successieplanning.

Dit leidt er dus toe dat in de praktijk omzichtig zal moeten worden omgesprongen met het bepalen van de rente. Slechts als men de rente zou beperken en ervoor zou zorgen dat het schenkingskarakter duidelijk behouden blijft, lijkt er nog een opening te zijn voor het verrichten van een schenking met voorbehoud van een rente.

Een ander besluit lijkt te zijn dat er geen plaats meer zou zijn voor de burgerlijke maatschap (gekoppeld aan het leven van de schenker) in het kader van een successieplanning (hoewel men in casu ook nog refereert naar de minderjarigheid van de begiftigden, voorzover dat al doorslaggevend zou kunnen zijn geweest). Deze analyse van de fiscus is zo mogelijk nog pijnlijker.

Het betreft voorlopig weliswaar een ruling in een individueel geval, maar het laat zich raden wat de algemene visie van de Vlaamse administratie zal zijn. Het is bijzonder pijnlijk vast te stellen dat de fiscus zich hier opnieuw wetgever waant en zomaar ingrijpt op een veel gebruikte techniek en op die manier heel veel ongerustheid creëert en schade berokkent.

Opnieuw maakt de Vlaamse fiscus een heel slechte beurt. De artikelen 2.7.1.0.9 en 2.7.1.0.3,3° VCF worden hier volstrekt verkeerd geïnterpreteerd en oneigenlijk aangewend.

Verzekeringsgift niet langer dubbel belast

Een recent ontwerp van decreet voorziet dat een schenking van een levensverzekeringscontract aan de eerder aangeduide begunstigde in de toekomst niet meer dubbel belast zal worden in het Vlaamse Gewest. Indien er al schenkbelasting werd betaald, moet er bij overlijden niet nog eens erfbelasting worden betaald op dezelfde grondslag. Op die manier wordt dubbele belasting vermeden.

Ingevolge een standpunt van Vlabel (nr. 15133) worden de uitkeringen van een levensverzekeringscontract aan de begunstigde van dat contract belast in de erfbelasting, ondanks het feit dat de erflater de rechten van dat levensverzekeringscontract bij leven heeft geschonken aan de begunstigde van dat contract en er op deze schenking schenkbelasting werd betaald. Dit standpunt geldt voor alle overlijdens vanaf 1 maart 2016, ongeacht wanneer de schenking heeft plaatsgevonden.

Omdat er heel wat discussie gerezen was naar aanleiding van dit ons inziens juridisch volstrekt foutieve standpunt, diende er een oplossing te worden gezocht teneinde duidelijkheid en rechtszekerheid te creëren. Op vrijdag 14 oktober 2016 heeft de Vlaamse Ministerraad hieromtrent het ontwerp van decreet houdende diverse fiscale bepalingen goedgekeurd.

Indien de rechten van een levensverzekeringscontract aan de eerder aangeduide begunstigde worden geschonken mét betaling van schenkbelasting, zal er derhalve op het bedrag waarop reeds schenkbelasting werd betaald, in de toekomst niet nog eens erfbelasting moeten worden betaald. De belastbare grondslag in de erfbelasting (de verzekeringsprestatie) wordt aldus verminderd met het bedrag waarop schenkbelasting werd geheven (de afkoopwaarde van de polis op het ogenblik van de schenking). Op de meerwaarde tussen schenking en overlijden zal wel nog erfbelasting dienen te worden betaald.

Teneinde taxatie in de erfbelasting van uw verzekeringsgift (waarbij de rechten van het levensverzekeringscontract werden geschonken aan de eerder aangeduide begunstigde) te vermijden, komt het er dus op aan om nu reeds schenkbelasting te betalen. Dergelijke verzekeringsgiften die voor Belgische notaris zijn gebeurd, zullen sowieso van deze nieuwe vermindering kunnen genieten, waardoor er enkel nog op de meerwaarde erfbelasting zal worden geheven. Dergelijke verzekeringsgiften die voor buitenlandse notaris zijn gebeurd en waarop nog geen schenkbelasting werd betaald, komen aldus volgens de fiscus wel nog in het vizier van de erfbelasting op de totale uitkering aan de begunstigde, tenzij deze verzekeringsgift alsnog ter registratie wordt aangeboden en hierop 3% schenkbelasting (in rechte lijn) wordt betaald.

Een door Vlabel in voormeld standpunt zelf naar voren geschoven alternatief om aan erfbelasting te ontsnappen, is de afkoop van het levensverzekeringscontract. Gelet onder meer op de verhoging van de roerende voorheffing (30% vanaf 2017) is dit alternatief niet steeds aantrekkelijk.

Ten slotte kan men zich ernstige vragen stellen bij de ongelijke behandeling tussen een schenking van de rechten van een levensverzekeringscontract aan de aangeduide begunstigde enerzijds en de schenking van een beleggingsportefeuille anderzijds, vermits enkel bij het eerste de meerwaarde na de schenking wel wordt belast in de erfbelasting.

Help, mijn ouders duiden mij aan als begunstigde van een levensverzekering!

In een standpunt van 21 maart 2016 (nr. 16029) gaat de Vlaamse Belastingadministratie bijzonder voortvarend tekeer.

Erfbelasting, ook al krijgt u (nog) niets

Volgens de Vlaamse fiscus is u erfbelasting verschuldigd louter doordat u als kind aangeduid wordt als begunstigde van een levensverzekeringscontract. Dit is voor de fiscus voldoende, ook al komt er bij het overlijden van de eerststervende van uw ouders geen uitkering in uw richting. Het door uw beide ouders onderschreven levensverzekeringscontract loopt immers in principe door en alle rechten komen toe aan de langstlevende.

Onlogisch en onrechtvaardig

De grondslag om toch te taxeren, wordt vastgeknoopt aan art. 2.7.1.0.6 VCF (het vroegere art. 8 W. Succ.) en klaarblijkelijk ingevolge een tekstuele aanpassing: “de sommen, renten of waarden die aan een persoon kosteloos kunnen toekomen” i.p.v. het vroegere “geroepen was kosteloos te ontvangen”.

Vreemd nochtans daar het niet de bedoeling was hier een inhoudelijke wijziging door te voeren. Bovendien kan men veel mensen taxeren indien iemand vanaf nu wordt getaxeerd op wat hij zou kunnen verkrijgen in de toekomst… Ten slotte is de Vlaamse fiscus blijkbaar strenger voor de begunstiging uit een verzekeringsproduct dan een begunstiging voortkomende uit een Liechtensteinse Stiftung. In dit laatste geval wordt in een Vlaamse ruling geoordeeld dat de effectieve belasting op basis van hetzelfde artikel immers pas plaatsgrijpt op het ogenblik van een effectieve verkrijging (VB 16025 van 27 juni 2016).

Bezwaar

Hier lijkt het toch wel nuttig om als kind bezwaar aan te tekenen. Dit standpunt gaat immers aan alle redelijkheid voorbij. U heeft nog niets gekregen en u zou al moeten betalen. U zal het mogelijks nooit krijgen want de langstlevende echtgenoot bezit alle rechten op het verzekeringscontract en zal het contract misschien volledig afkopen. Zeker als de verstandhouding niet goed is, lijkt dit geen onbestaand risico in hoofde van de begunstigde.

Successieplanning?

Hoe moet u trouwens handelen in termen van successieplanning na het overlijden van één van de ouders? Heeft u dan al het deel waarop u zogenaamd erfbelasting moest betalen verkregen zodat dat gedeelte niet meer het voorwerp van een planning hoeft uit te maken? Civielrechtelijk is dat in elk geval niet zo. Bovendien wordt alles zeer complex indien niet alle kinderen als begunstigde waren aangeduid.

Hopelijk wordt dit standpunt spoedig herzien. Minister Tommelein heeft alvast aangekondigd dit standpunt te herbekijken.

Vereffening-verdeling: val niet in de valkuil van de vervaltermijn!

 

Vereffening-verdeling conform de wet van 13 augustus 2011

Met de inwerkingtreding op 1 april 2012 van de ‘nieuwe’ wet op de vereffening-verdeling, is er bij een vereffening-verdeling een wettelijk voorziene tijdslijn. De bedoeling lag immers voor alles wat vlotter en efficiënter te laten verlopen.

De partijen kunnen nog altijd minnelijk andere termijnen afspreken, maar doen ze dit niet, dan gelden de regels zoals voorzien in het Gerechtelijk Wetboek.

De vervaltermijn na afsluiting van de boedelbeschrijving

Bij gebreke aan minnelijk afgesproken termijnen is het uitermate van belang de wettelijk voorziene termijnen goed in het vizier te houden. Een belangrijk moment vormt bijvoorbeeld het meedelen van de aanspraken en de stukken binnen de termijn van twee maanden te rekenen van de afsluiting van de boedelbeschrijving (art. 1218, §1 tweede lid Ger.W.).

De sanctie is niet min. Deelt men de aanspraken en stukken niet tijdig mee, dan is de kans verkeken. De notaris-vereffenaar mag immers geen rekening houden met laattijdige aanspraken, opmerkingen of stukken (art. 1220, §1 Ger. W.). Indien bijvoorbeeld in een erfenisbetwisting een partij niet tijdig een vordering tot inkorting formuleert, dan kan de notaris daar naderhand geen rekening meer mee houden. Het betreft dus een ware vervaltermijn waarbij herstel niet meer mogelijk is.

Enkel indien alle partijen akkoord zijn, kan de notaris-vereffenaar deze aanspraken of stukken nog in rekening brengen. Uiteraard is het ook anders wanneer er na het verstrijken van voormelde termijn nieuwe stukken of feiten worden ontdekt van overwegend belang.

Bij voorkeur minnelijke termijnen

Het is derhalve wellicht aangewezen minnelijke termijnen overeen te komen bij aanvang van de vereffening-verdeling. Ook als er geen akkoord daaromtrent wordt bereikt, heeft dit minstens als voordeel dat alle partijen nogmaals met de neus op de feiten worden gedrukt dat er bij gebreke aan akkoord ook wettelijke strikte termijnen spelen. De notaris-vereffenaar kan immers van deze gelegenheid gebruik maken om de partijen daar nog eens extra op te wijzen. De praktijk leert immers dat niet alle advocaten de wettelijke termijnen voldoende nauwkeurig agenderen met alle gevolgen vandien.

Maar laat het duidelijk zijn dat de minnelijk afgesproken termijnen uiteraard eveneens moeten worden gerespecteerd. De sanctie bij het niet-naleven van deze termijnen is immers identiek (art. 1220,§1 Ger. W.). Minstens op dit vlak heeft de nieuwe procedure alvast voor meer (gedwongen) efficiëntie gezorgd.