Beding van aanwas – nieuw standpunt van Vlabel!

Een beding van aanwas kan vereenvoudigd worden gedefinieerd als een overeenkomst tussen twee partijen over goederen waarvan zij beiden eigenaar zijn, en waarbij wordt afgesproken dat wie het langste leeft van beide partijen al deze goederen krijgt.

Zowel vanuit burgerrechtelijk als vanuit fiscaal oogpunt heeft het beding van aanwas een interessante uitwerking.

Burgerrechtelijk wordt het beding van aanwas in principe beschouwd als een contract ten bezwarende titel. Bijgevolg maken de activa die onderworpen worden aan het beding van aanwas geen deel meer uit van de nalatenschap van de partij bij het beding van aanwas die als eerste overlijdt. Diens erfgenamen kunnen hierop in beginsel dan ook geen aanspraak meer maken.

Fiscaal zorgt de kwalificatie van het beding van aanwas als “ten bezwarende titel” ervoor dat de aan het beding van aanwas onderworpen goederen in principe niet onderhevig zijn aan schenk- en erfbelasting en aldus vrij van enige belasting kunnen overgaan op de langstlevende partij bij het beding van aanwas. (Enkel) indien het onroerende goederen betreft, dient men wel rekening te houden met verkooprecht (10% op de inleg van de eerststervende partij) bij de uitwerking van het beding van aanwas.

De Vlaamse Belastingdienst (“Vlabel”) heeft in een recent standpunt met nummer 17044 dat gisteren werd gepubliceerd, de voorwaarden opdat een beding van aanwas de gewenste fiscale uitwerking kan hebben, scherp gesteld.

  1. Definitie

Vlabel stelt dat een beding van aanwas geen wettelijke definitie heeft, maar bepaalt dat een beding van aanwas in deze context omschreven kan worden als “een overeenkomst tussen twee of meerdere partijen waarbij overeengekomen wordt dat het onverdeelde aandeel van de eerststervende in volle eigendom – of in vruchtgebruik – op een bepaald goed, dat ze samen aankopen of dat zij reeds in onverdeeldheid bezitten, onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de eerststervende, van rechtswege zal aanwassen en dus verkregen zal worden door de overlevende deelgenoten. De tegenprestatie bestaat in een evenwichtige kans voor elke deelgenoot om het aandeel van de andere in het goed te verwerven, indien hij de langstlevende is.”

  1. Voorwaarden voor fiscale uitwerking

Opdat een beding van aanwas in de visie van Vlabel fiscaal de gewenste uitwerking kan hebben (dat wil dus zeggen dat de overgang van de goederen van de eerststervende partij bij het beding van aanwas naar de langstlevende partij bij het beding van aanwas vrij blijft van erfbelasting en van schenkbelasting), dient – overigens op straffe van absolute nietigheid volgens Vlabel – aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • Opname in notariële akte van het beding

Hierbij wordt verduidelijkt dat dit op heden enkel voor de onroerende goederen geldt doch dat deze voorwaarde vanaf 1 september 2018 tevens zal gelden voor de roerende goederen.

  • Beperkt zijn, via beschikking onder bijzondere titel

Het beding van aanwas mag geen betrekking hebben op de algemeenheid van de goederen die een partij bij zijn overlijden zal nalaten, noch op een evenredig deel van de goederen die een partij bij zijn overlijden zal nalaten. Evenmin mag het beding van aanwas betrekking hebben op alle onroerende goederen van een partij, noch op alle roerende goederen van een partij, noch op een evenredig deel van alle roerende of onroerende goederen van een partij.

  • Ten bezwarende titel zijn

Hiervan zegt Vlabel dat het beding van aanwas ten bezwarende titel is als de kansen evenwichtig zijn. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijk(w)aardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn.

De gelijk(w)aardige levensverwachting wordt niet enkel beoordeeld op grond van sterftetabellen doch kan mede beïnvloed worden door specifieke factoren zoals onder meer (bepaalde) activiteiten die de partijen uitvoeren, hun gezondheidstoestand en een overlijden dat volgt kort op het sluiten van het beding van aanwas.  In de mate er een ongelijkheid qua overlevingskansen geldt tussen de partijen, kan dit volgens Vlabel niet worden gecompenseerd door een ongelijke inleg door te voeren. De gelijkaardige levensverwachting moet daarenboven volgens Vlabel zowel bij het afsluiten van het beding van aanwas als bij de realisatie ervan aanwezig zijn.

De gelijkwaardige inleg dient evenwel voor Vlabel enkel te worden beoordeeld bij het afsluiten van het beding van aanwas.

  1. Zaakvervanging

Vlabel aanvaardt zaakvervanging bij een beding van aanwas. Hier worden dan wel de voorwaarden aan gekoppeld dat (1) een conventionele zaakvervanging moet voorzien zijn in het beding van aanwas en (2) deze zaakvervanging dient bevestigd te worden op het ogenblik van de verwerving van het nieuwe zaakvervangende goed (bv. door een uitdrukkelijke schriftelijke verklaring van de partijen dat de verwerving van het goed door zaakvervanging gebeurt en dit laatste dezelfde bestemming verkrijgt als het “vervangen” goed).

  1. Beding van aanwas tussen echtgenoten

Vlabel aanvaardt dat de gunstige fiscale uitwerking van een beding van aanwas afgesloten tussen echtgenoten mogelijk is. Vlabel stipuleert wel dat het moet gaan om eigen goederen van de echtgenoten die zij in onverdeeldheid aanhouden. Er kan geen sprake zijn van een beding van aanwas omtrent goederen behorende tot de huwgemeenschap.

  1. Verplicht onverdeelde goederen 

Vlabel stelt dat een beding van aanwas aangaande niet-onverdeelde goederen in theorie niet bestaat. De fiscale uitwerking wordt evenwel ook als het niet-onverdeelde goederen betreft aanvaard als het om een notarieel kanscontract gaat, dat ten bezwarende en ten bijzondere titel is.

  1. Antimisbruikbepaling

Vlabel stipuleert ten slotte ook nog dat, als een beding van aanwas is afgesloten vanaf 1 juni 2012, een toetsing aan de antimisbruikbepaling kan geschieden, waardoor de fiscale uitwerking toch weer op de helling kan komen te staan.

  1. Beoordeling

Het valt te betreuren dat het standpunt weer een retroactieve werking lijkt te hebben. Soms laat Vlabel met zijn nieuwe visies en standpunten het verleden rusten (bv. standpunten inzake de gesplitste aankoop en de schenking met voorbehoud van vruchtgebruik voor Nederlandse notaris), soms niet (bv. voorafgaande beslissing met nieuwe visie inzake belastbaarheid schenking met behoud van lijfrente). Wanneer een nieuwe visie al dan niet een retroactieve werking heeft, is moeilijk te volgen en lijkt daardoor erg discretionair te zijn.

Verder is het standpunt ook op tal van inhoudelijke punten voor kritiek vatbaar. Bijvoorbeeld het feit dat een ongelijke levensverwachting niet zou kunnen gecompenseerd worden door een ongelijke inleg, de beweerdelijke onmogelijkheid van een beding van aanwas inzake niet-onverdeelde goederen, het feit dat de gelijk(w)aardige levensverwachting niet alleen bij het afsluiten maar ook bij de realisatie van het beding dient te worden getoetst, het feit dat een aantal essentiële vragen onbeantwoord worden gelaten (bv. wat is het gevolg van de aangenomen duurtijd van het beding van aanwas?) en de strikte voorwaarden in geval van zaakvervanging.

Meer in het algemeen blijft het gevoel hangen dat de afweging of een beding van aanwas in concreto al dan niet Vlabel-proof is, een zuivere feitenkwestie wordt. De aanvraag van een voorafgaande beslissing voor een beding van aanwas lijkt dan ook de enige manier te zijn om nog een verregaande zekerheid te krijgen over de fiscale afloop.

Successieplanning: het zit in ons, DNA

Erfenisbetwistingen: Cassatie velt princiepsarrest omtrent het forum voor het instellen van vorderingen met een weerslag op de omvang van de boedel

Op 26 oktober 2017 heeft het Hof van Cassatie een belangwekkend arrest van het Hof van Beroep te Gent verbroken.

Bij arrest van 4 februari 2016 had het hof van beroep te Gent geoordeeld dat het niet mogelijk was om een vordering tot ontbinding/herroeping van een schenking en een vordering tot nietigverklaring van een schenking bij de rechtbank in te stellen, los van de eerder bij de rechtbank bij afzonderlijke procedure ingestelde eis tot vereffening-verdeling. Het hof van beroep te Gent oordeelde dat de navolgende vorderingen tot ontbinding/herroeping en vernietiging van een schenking enkel in de reeds aangevatte procedure van vereffening-verdeling konden worden ingesteld. Indien de notaris reeds is aangesteld, dienen de navolgende vorderingen tot ontbinding/herroeping en vernietiging van een schenking bij wijze van formele briefwisseling aan de notaris te worden gesteld, aldus het hof van beroep te Gent.

Het Hof van Cassatie heeft dit arrest nu verbroken en oordeelt dat het feit dat de vorderingen tot herroeping/ontbinding en nietigverklaring van een schenking een weerslag kunnen hebben op de omvang van de boedel, en dus op de vereffening-verdeling, niet betekent dat deze vorderingen meteen in de dagvaarding tot de vereffening-verdeling dienen te worden gesteld. Het enkele feit dat er reeds een samenhangende vordering aanhangig is bij de rechtbank betekent immers niet dat een bij aparte dagvaarding later ingestelde vordering niet ontvankelijk zou zijn. Dit betekent volgens het Hof van Cassatie eveneens dat ook al is de notaris reeds aangesteld, de partijen voormelde vorderingen toch nog op ontvankelijke wijze bij de rechtbank kunnen instellen (en dienen in te stellen, zie hierna).

Het Hof van Cassatie wijst er immers op dat hoofdvorderingen op straffe van nietigheid in principe middels dagvaarding dienen te worden ingesteld. De stelling dat voormelde vorderingen (via formele briefwisseling) bij de notaris aanhangig kunnen worden gemaakt, kan dan ook niet worden gevolgd.

Voorgaande houdt dan ook in dat in het kader van een procedure vereffening-verdeling alleszins de nodige omzichtigheid aan de dag moet worden gelegd bij het stellen van de verscheidene vorderingen die gelinkt zijn aan de vereffening-verdeling.

– Ofwel kunnen alle vorderingen in het kader van de initiële dagvaarding tot vereffening-verdeling worden gesteld. De verscheidene vorderingen onmiddellijk in één en dezelfde dagvaarding stellen, zal vertraging in de procedure vermijden. Ondanks de nieuwe wet vereffening-verdeling, leert de praktijk ons immers dat een vereffening-verdeling nog steeds een werk van lange adem kan zijn waardoor het aangewezen is om zo efficiënt mogelijk te handelen.

– Werden evenwel om bepaalde redenen niet alle vorderingen in de inleidende dagvaarding gesteld, dan kunnen de initiële vorderingen worden uitgebreid, maar het is ook mogelijk, aldus het Hof van Cassatie, dat deze nieuwe vorderingen bij aparte dagvaarding worden gesteld.

– Maar opgelet, werd ten gevolge van de dagvaarding tot vereffening-verdeling ondertussen reeds een notaris-vereffenaar aangesteld, dan volgt uit het arrest dat formele briefwisseling aan de notaris-vereffenaar helemaal niet stuitend werkt. Deze vorderingen moeten dan ook met een aparte dagvaarding worden gesteld, ongeacht het verloop van de notariële werkzaamheden. Zoniet, bestaat het risico dat de vorderingen te laat worden ingesteld en dat moet natuurlijk te allen tijde worden vermeden.

Bezint eer ge aan uw dagvaarding in vereffening-verdeling begint! Een uitgebalanceerde dagvaarding vermijdt inefficiëntie of zelfs het verlies van eisen die mogelijks onherroepelijk verloren gaan…

Erfenisbetwistingen: het zit in ons, DNA.

HERVORMING ERFRECHT – WAT MET DE VÓÓR 1 SEPTEMBER 2018 UITGEVOERDE PLANNINGEN?

 

De wet tot hervorming van het erfrecht (zie hierover onze eerdere nieuwsbrief) zal op 1 september 2018 in werking treden. Voor overlijdens vanaf die datum zullen de nieuwe regels in principe van toepassing zijn. Dit houdt in dat deze nieuwe regels ook van toepassing zullen zijn op de schenkingen die de erflater die komt te overlijden vanaf 1 september 2018, vóór die datum heeft gedaan. In een aantal gevallen kunnen of zullen de huidige regels van het erfrecht evenwel van toepassing blijven.

1) De huidige regels blijven van toepassing om te bekijken of een vóór 1 september 2018 gedane gift, erfovereenkomst of verklaring geldig is (zowel materieel als formeel);

2) De huidige regels blijven van toepassing voor wat betreft de kwalificatie van een schenking gedaan vóór 1 september 2018 als voorschot op erfdeel gedaan dan wel met vrijstelling van inbreng. Voor wat betreft de aanduiding van een begunstigde van een levensverzekeringscontract, waarbij op heden een vermoeden geldt dat de aanduiding met vrijstelling van inbreng is gebeurd, zal de nieuwe regel dat de kwalificatie moet gebeuren volgens het gemeen recht, pas gelden voor aanduidingen van begunstigden die zijn gebeurd ná de inwerkingtreding van de nieuwe wet;

3) Inbreng ten aanzien van of door de langstlevende echtgenoot zal onder het nieuwe erfrecht in principe niet meer bestaan. Wanneer bestaande schenkingen moeten worden ingebracht ten aanzien van of door de langstlevende echtgenoot, zal dit evenwel nog steeds kunnen gebeuren volgens de huidige regels daaromtrent. Dit zal bijvoorbeeld van belang zijn voor een schenking gedaan met een last tot afstand van een rente ten voordele van de schenker waarbij deze last ophoudt te bestaan bij het overlijden van de schenker. In de mate de schenking als voorschot op erfdeel ten aanzien van de langstlevende echtgenoot is gedaan, kan de langstlevende op heden via de techniek van de inbreng een bepaalde inkomstenstroom bekomen. Voor bestaande planningen zal dit voor de langstlevende dus nog steeds mogelijk zijn. Voor planningen vanaf 1 september 2018 dient op een andere manier in een inkomstenbehoud voor de langstlevende te worden voorzien;

4) Is de schenking met voorbehoud van vruchtgebruik in hoofde van de schenker gebeurd, dan zal de langstlevende echtgenoot in principe onder de nieuwe regels van het erfrecht dit vruchtgebruik kunnen verderzetten. Dit zal evenwel niet gelden voor schenkingen die met vrijstelling van inbreng ten aanzien van de langstlevende zijn gedaan vóór 1 september 2018;

5) Het huidige art. 918 BW zal logischerwijze van toepassing blijven op akten verleden vóór 1 september 2018 waarop dat artikel van toepassing is;

6) Wanneer uitdrukkelijk is bedongen dat de schenking vatbaar is voor inbreng of inkorting in natura, zullen de huidige bepalingen met betrekking tot de wijze van inbreng of inkorting van schenkingen van toepassing blijven;

7) Ten slotte is er vanaf 1 september 2017 gedurende een termijn van één jaar voor de schenker de mogelijkheid om bij notariële akte een verklaring af te leggen waarbij hij ervoor opteert dat, hoewel hij komt te overlijden ná de inwerkingtreding van de nieuwe wet, op alle schenkingen gedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet, de huidige bepalingen met betrekking tot de wijze van inbreng van toepassing blijven in plaats van de nieuwe bepalingen. Daarnaast kan de schenker er tevens voor opteren dat de huidige bepalingen omtrent de wijze van inkorting van toepassing blijven op alle schenkingen die hij heeft gedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet.

Wordt geopteerd voor de huidige bepalingen van de inbreng en/of de inkorting, dan zal dit gelden voor álle gedane schenkingen, zowel rechtstreekse als onrechtstreekse, zowel van roerende goederen als van onroerende goederen, gedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet.

Het zal dan ook zaak zijn om de reeds gedane schenkingen onder de loep te nemen en te bekijken of het aangewezen is dat de huidige dan wel de nieuwe bepalingen van inbreng en inkorting erop van toepassing zullen zijn.

Mocht het daarnaast om bepaalde redenen nuttig zijn dat de huidige bepalingen van de inbreng en/of de inkorting nog van toepassing zullen zijn op vermogen dat nog moet worden geschonken, dan kan dat voor planningen die nog gebeuren vóór 1 september 2018 mits het afleggen van de hierboven vermelde verklaringen.

Of het aangewezen is om nog schenkingen vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet te laten plaatsvinden teneinde de huidige regels van het erfrecht te kunnen toepassen en of het daarnaast aangewezen is om de bovenvermelde verklaringen af te leggen, zal voor elk dossier tijdig en nauwkeurig moeten worden geëvalueerd.

 

Erfrecht: het zit in ons, DNA.

 

Buitenlandse rekeningen na de zomer volledig transparant voor de fiscus: wat zijn de gevolgen?

In de strijd tegen belastingfraude zijn er de voorbije jaren zeer veel stappen gezet. Meteen na de zomer al volgt de uitwerking op het terrein van regelgeving die op dit punt als de meest baanbrekende ooit kan worden beschouwd en die zal leiden tot quasi volledige transparantie van vermogen aangehouden in het buitenland. Omdat wij in de praktijk vaststellen dat de impact hiervan niet steeds accuraat wordt ingeschat, duiden wij hierbij nog eens waar het precies om gaat en welke belangen er spelen.

In navolging van de Amerikaanse FATCA-wetgeving, heeft de OESO in 2014 een standaard uitgewerkt op het gebied van automatische gegevensuitwisseling, de zogenaamde Common Reporting Standard (CRS). Kort hierop is deze standaard op het niveau van de Europese Unie in een richtlijn gegoten (de zogenaamde Bijstandsrichtlijn werd hiertoe gewijzigd), die vervolgens werd uitgewerkt in de wetgeving van alle EU-lidstaten. Ook buiten de Europese Unie heeft een veelheid van landen (waaronder landen als Zwitserland, Monaco, Singapore en Panama) reeds aangegeven zich aan de CRS te (gaan) conformeren.

Zeer concreet betekent dit dat de Belgische fiscus van de fiscus van het land dat zich aan de CRS heeft geconformeerd en waar Belgische rijksinwoners rekeningen aanhouden (rechtstreeks of onrechtstreeks, door tussenplaatsing van een vennootschap, trust, stichting of een verzekering), een schat aan informatie zal ontvangen. Zo zal jaarlijks onder meer de rekeningstand worden gecommuniceerd. Voor rekeningen aangehouden in bijvoorbeeld Luxemburg, zal de informatie de Belgische fiscus reeds in september 2017 bereiken. Voor rekeningen aangehouden in bijvoorbeeld Zwitserland, is dat een jaar later.

De grote vraag is nu wat de fiscus met deze informatie precies zal gaan doen. Op de website van de FOD Financiën wordt in alle geval aangegeven dat er controleacties zijn gepland als blijkt dat buitenlandse inkomsten “niet” werden aangegeven. Maar wat dan als de inkomsten nu wel worden aangegeven maar in het verleden niet? En wat als de inkomsten worden aangegeven sinds er enkele jaren geleden een regularisatie van de buitenlandse rekening werd doorgevoerd, maar deze regularisatie zich heeft beperkt tot de inkomsten van bijvoorbeeld de laatste zeven jaar (fiscale verjaringstermijn inzake inkomstenbelastingen) of tien jaar (termijn gedurende dewelke de bank informatie bijhoudt) maar zich niet heeft uitgestrekt tot het onderliggend kapitaal?

Zeker wat deze laatste problematiek betreft, merken wij de laatste tijd in onze praktijk een sterke focus op de toepassing van het witwasmisdrijf van artikel 505 van het Strafwetboek. Zowel bij de BBI als bij het parket lijkt de visie meer en meer te zijn dat, zelfs na reeds lange tijd te hebben geregulariseerd onder de destijds van toepassing zijnde wetgeving en sindsdien aan alle fiscale verplichtingen te hebben voldaan, dit in veel gevallen geen soelaas biedt voor het onderliggend kapitaal. De stelling is dan dat, indien het onderliggend kapitaal destijds niet mee werd geregulariseerd, er blijvend vervolging mogelijk is wegens witwassen.

Het lijkt dan ook niet geheel onlogisch dat, minstens in de dossiers waar uit de CRS-informatiestroom blijkt dat er een aanzienlijk vermogen in het buitenland staat geparkeerd, er zal worden gepoogd aannemelijk te maken dat het bronkapitaal geheel of ten dele destijds (ook al is dit zeer lang geleden) niet zijn fiscaal regime heeft ondergaan en dat zal worden gepoogd de in het verleden onterecht niet aan de schatkist afgedragen belasting te recupereren en de gepleegde inbreuken te bestraffen. Voor diegenen die hierop willen anticiperen, is een regularisatie-aangifte bij het Contactpunt Regularisaties onder de nieuwe regularisatiewetgeving van 21 juli 2016 sterk het overwegen waard.  Deze mogelijkheid staat evenwel slechts open zolang men door de fiscus niet in kennis is gesteld van de opening van een onderzoek; vanaf deze kennisgeving zal men zijn dossier met de fiscus en – in sommige gevallen – het parket verder dienen af te handelen.

Regularisaties en fiscaal strafrecht: het zit in ons, DNA

Schenking delen burgerlijke maatschap voor Nederlandse notaris: Vlabel geeft zekerheid indien bepaalde aanpassingen worden doorgevoerd

Zeer veel mensen hebben hun vermogen geschonken aan de volgende generatie (1) met behoud van inkomsten, (2) met behoud van controle én (3) zonder de betaling van schenkbelasting.

Uit diverse standpunten en voorafgaande beslissingen die de voorbije maanden afgeleverd werden door Vlabel valt evenwel af te leiden dat dit in bepaalde omstandigheden problematisch kan zijn.

(1) Als het inkomstenbehoud bestaat uit een vruchtgebruik voor de schenker, heeft Vlabel recent in haar standpunt met nr. 15004 dd. 26 april 2017 de krijtlijnen uitgetekend: schenkingen van delen van een burgerlijke maatschap vanaf 1 juni 2017 gedaan voor Nederlandse notaris zijn problematisch in het licht van artikel 2.7.1.0.7 VCF (oud artikel 9 W.Succ.) en zullen bij het overlijden van de schenker (ook al doet zich dat meer dan drie jaar na de schenking voor) leiden tot de verschuldigdheid van erfbelasting; als de schenking dateert van vóór deze datum kan er op dit punt enkel een probleem bestaan met de vruchten die het geschonkene oplevert (indien deze niet worden afgezonderd in het voordeel van de schenker).
Als het inkomstenvoorbehoud bestaat uit een lijfrente voor de schenker, heeft Vlabel in haar voorafgaande beslissing met nr. 16046 dd. 14 november 2016 te kennen gegeven dat er een probleem kan bestaan in het licht van artikel 2.7.1.0.9 VCF (oud artikel 11 W.Succ.). Als de rente overdreven is in de concrete casus, leidt dit in die visie van Vlabel tot erfbelasting bij het overlijden van de schenker, ook al doet dit overlijden zich meer dan drie jaar na de schenking voor.

(2) Als het controlebehoud te ver gaat, ziet Vlabel hierin een situatie die gelijk te stellen valt met een schenking onder opschortende voorwaarde van vooroverlijden van de schenker. Vlabel heeft aldus in de voorafgaande beslissing met nr. 16046 dd. 14 november 2016 beroep gedaan op artikel 2.7.1.0.3,3°VCF (oud artikel 4,3° W.Succ.) in combinatie met de antimisbuikbepaling van artikel 3.17.0.0.2. VCF om te stellen dat alsdan op de schenking toch nog erfbelasting verschuldigd is, ook al leeft de schenker nog drie jaar na de schenking.

(3) Het opteren voor een schenking voor Nederlandse notaris en aldus de keuze om geen schenkbelasting (3% of 7%) te betalen, is voor Vlabel duidelijk een stimulans om bij overlijden van de schenker argumenten te zoeken om toch erfbelasting te kunnen heffen.

Hoewel er heel veel kritiek is gekomen op de diverse standpunten en voorafgaande beslissingen van Vlabel, is de vaststelling dat Vlabel lijkt te volharden in haar politiek en dat wie zich niet wil conformeren, bij overlijden het risico loopt erfbelasting (al snel opklimmend tot 27%) te moeten betalen en deze terug te moeten claimen voor de rechtbank.

Veel mensen wensen evenwel dat risico niet te lopen, en wensen hiervoor ook een prijs te betalen door tegemoet te komen aan drie hierboven aangehaalde pijnpunten, althans op voorwaarde dat er dan ook zekerheid wordt geboden door Vlabel. Deze zekerheid is in de actuele context evenwel – zoals reeds in onze eerdere nieuwsbrieven aangehaald – enkel te verkrijgen door een voorafgaande beslissing te vragen.

Met de voorafgaande beslissing met nr. 17019 dd. 21 juni 2017 die op 27 juni 2017 werd gepubliceerd, hebben wij nu alvast in een eerste dossier deze nagestreefde zekerheid bekomen.

Het betrof een dossier waarin de schenker in 2015 haar beleggingsportefeuille had ingebracht in een burgerlijke maatschap, die zij samen met haar drie kinderen had opgericht. In de burgerlijke maatschap werd de schenker aangeduid als statutair zaakvoerder voor de duur van haar leven, waarbij haar de bevoegdheid werd toegekend om alleen alle daden van beheer en daden van beschikking te stellen over het in de burgerlijke maatschap ingebrachte vermogen. De delen van de burgerlijke maatschap werden bij Nederlandse notaris aan de kinderen geschonken in volle eigendom, met daaraan (onder meer) gekoppeld een last tot uitkering van een optionele rente van 4%, uitdrukkelijk beperkt tot de waarde van het geschonkene.

Aan Vlabel werd voorgelegd of de volgende aanpassingen van dien aard zijn dat de hierboven aangehaalde bezwaren die kunnen leiden tot erfbelasting bij overlijden van de schenker niet langer aan de orde zijn:

(1) Wat het inkomstenbehoud betreft, werd voorgesteld bij notariële akte te verduidelijken dat het achtereenvolgens opnemen van de rentes er nooit toe kan leiden dat de schenker meer dan 80% van de waarde van het geschonkene kan opnemen.

Vlabel aanvaardt hier dat door deze verduidelijking geen herkwalificatie van de schenking in een overeenkomst ten bezwarende titel kan gebeuren, zodat geen toepassing kan worden gemaakt van artikel 2.7.1.0.9 VCF (oud artikel 11 W.Succ.).

(2) Wat het controlebehoud betreft, werd in hoofdzaak een aanpassing van de statuten van de burgerlijke maatschap voorgesteld, via een buitengewone algemene vergadering van de maatschap. Hierbij werd dan voorzien dat de schenker-zaakvoerder van de burgerlijke maatschap enkel nog daden van beheer (met daaronder uitdrukkelijk begrepen het beleggen en herbeleggen van de activa op rekening of in het kader van de beleggingsportefeuille) alleen kan doorvoeren. Voor daden van beschikking is dit enkel mogelijk met de instemming van alle begiftigden-deelgenoten van de maatschap.

Vlabel stelt hier dat met deze aanpassingen – en mede gelet op de leeftijd van de betrokkenen in dit dossier – bij overlijden niet zal worden overgegaan tot een gelijkstelling van de schenking met een schenking onder opschortende voorwaarde van vooroverlijden van de schenker en aldus geen erfbelasting zal worden geheven bij toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (oud artikel 4,3° W.Succ.) in combinatie met de antimisbuikbepaling van artikel 3.17.0.0.2. VCF.

(3) Tot slot werd voorgesteld de aanpassing van de schenkingsakte bij Belgische notariële akte te doen, de gewijzigde en gecoördineerde statuten van de maatschap aan de akte te hechten en 3% schenkbelasting te betalen op het geheel.

Hoewel Vlabel niet met zoveel woorden in de voorafgaande beslissing aangeeft dat de betaling van schenkbelasting een noodzakelijke voorwaarde betreft voor het afleveren van de ruling, werden er wel duidelijke wenken in die zin gegeven tijdens de hoorzitting in het kader van dit dossier.

Besluit: de belangrijkste vaststelling met deze voorafgaande beslissing is wellicht dat voor maatschappen opgericht vanaf 1 juni 2012 (invoering van de antimisbruikbepaling) een evenwichtige verdeling van de bevoegdheden tussen schenker-zaakvoerder en begiftigden aan te raden is. Bestaande maatschappen worden best in dit licht herbekeken.

 

Een veilige successieplanning: het zit in ons, DNA.

Standpunten Vlabel: niet meer retroactief maar toch nog effecten op oude planningen!

De Vlaamse Belastingdienst heeft eindelijk gehoor gegeven aan de kritiek uit de praktijk omtrent de (retroactieve) toepassing van haar nieuwe standpunten. Nieuwe standpunten van Vlabel – die vaak lijnrecht ingaan tegen hetgeen voordien algemeen werd aanvaard – zullen voortaan enkel nog gelden voor de toekomst. Tevens zal er telkens een overgangstermijn worden voorzien zodat er tijdig kan worden ingegrepen vóór de inwerkingtreding van een nieuw standpunt, zo zegt Vlabel. Op deze wijze zou er een einde worden gesteld aan het retroactief toepassen van nieuwe standpunten.

De nieuwe standpunten kunnen nochtans wel effect hebben op toekomstige gevolgen van oude planningen.

In dit kader dienen wij te wijzen op onze vorige nieuwsbrief waarbij het nieuwe standpunt omtrent de schenking met voorbehoud van vruchtgebruik in combinatie met een burgerlijke maatschap werd verduidelijkt. Zoals vermeld, is dit standpunt pas van toepassing vanaf 1 juni 2017. Het nieuwe standpunt zal dus niet ingrijpen op de ‘oude’ gevolgen van ‘oude’ planningen. Wel zullen vanaf 1 juni 2017 ook de burgerlijke vruchten bij een ‘oud’ voorbehoud van vruchtgebruik worden gevat door dit nieuwe standpunt.

Zoals aangegeven in de vorige nieuwsbrief, stelt Vlabel thans dat indien bijvoorbeeld de (burgerlijke) vruchten van de beleggingsportefeuille aangehouden door de burgerlijke maatschap niet worden uitgekeerd ingevolge een beslissing van de algemene vergadering, de niet uitgekeerde vruchten worden beschouwd als een ‘nieuwe’ gesplitste inschrijving, eveneens onderworpen aan artikel 2.7.1.0.7 VCF (met een taxatie in de erfbelasting bij overlijden van de schenker als gevolg). Dit lijkt bovendien tevens van toepassing bij een beleggingsportefeuille aangehouden zonder een burgerlijke maatschap, waarbij de vruchten van de portefeuille worden geïncorporeerd in het kapitaal. Hier is bijgevolg de datum van de ‘nieuwe’ gesplitste inschrijving het ijkpunt voor de eventuele toepassing van het voormelde standpunt. Dit alles geldt dus evenzeer voor gegenereerde vruchten in het kader van planningen van vóór 1 juni 2017.

Een nieuw standpunt kan dus zeer zeker ook een impact hebben op oude planningen met alle gevolgen vandien.

Tevens kunnen wij u melden dat er naar verluidt eerstdaags nieuwe informatie zou komen omtrent de visie van Vlabel inzake het gebruik van een burgerlijke maatschap in een successieplanning. Ook hierrond bestaat heel wat onzekerheid, sinds Vlabel in haar voorafgaande beslissing met nr. 16046 dd. 14 november 2016 heeft gesteld dat indien de schenker te veel controle voorbehoudt in het kader van een burgerlijke maatschap, dit een probleem kan vormen op basis van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF (oud artikel 4,3° W. Succ.) in combinatie met de antimisbruikbepaling. Wij houden u alvast geïnformeerd.

Successieplanning: het zit in ons, DNA

Schenking (delen burgerlijke maatschap) met voorbehoud van vruchtgebruik: nieuw standpunt Vlabel

Nieuwe toevoeging aan standpunt nr. 15004

Op 27 april 2017 heeft Vlabel een nieuwe stellingname gepubliceerd inzake een schenking van delen van een burgerlijke maatschap met voorbehoud van vruchtgebruik. De nieuwe inzichten werden toegevoegd aan het standpunt met nr. 15004 inzake gesplitste aankopen en inschrijvingen in het kader van artikel 2.7.1.0.7 VCF (oud artikel 9 W. Succ) en vormen reeds een zevende aanpassing sinds dit standpunt op 19 juni 2015 werd gepubliceerd. Tevens werd er in bijlage bij dit standpunt een lijst met voorbeelden voorzien bij het standpunt met nr. 15004 in zijn algemeenheid.

Principe artikel 2.7.1.0.7 VCF

Artikel 2.7.1.0.7 VCF bepaalt onder meer – vereenvoudigd gesteld – dat, als een inschrijving van effecten of geldbeleggingen gebeurt voor het vruchtgebruik op naam van de toekomstige erflater en voor de blote eigendom op naam van de toekomstige erfgenaam, dit bij overlijden van de toekomstige erflater leidt tot erfbelasting in hoofde van de toekomstige erfgenaam over de waarde van de volle eigendom van de effecten of geldbeleggingen waarvoor deze gesplitste inschrijving is gebeurd. Dit is evenwel niet zo indien er wordt bewezen dat de inschrijving in hoofde van de toekomstige erfgenaam voor de blote eigendom voor hem geen “bedekte bevoordeling” vormt.

Vlabel hanteert hierbij al enige tijd het principe dat indien de gesplitste inschrijving het uitvloeisel is van een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik die niet aan de schenkbelasting werd onderworpen (bv. een schenking voor Nederlandse notaris), dit tegenbewijs niet kan worden geleverd en de schenking dus wel degelijk leidt tot erfbelasting in hoofde van de begiftigde bij het overlijden van de schenker. Dat deze laatste nog minstens drie jaar in leven blijft na de schenking, is hierbij dus niet van belang.

Nieuwe stelling voor de burgerlijke maatschap

Vlabel stelt in haar nieuwe standpunt nu dat het principe van artikel 2.7.1.0.7 VCF eveneens speelt als er delen van een burgerlijke maatschap worden geschonken waarvan de achterliggende activa effecten of geldbeleggingen zijn en dit indien de gesplitste inschrijving blijkt uit:

  • Ofwel de vermeldingen in het matenregister van de maatschap;
  • Ofwel de vermeldingen zoals bijgehouden door de financiële instellingen;
  • Ofwel de zakenrechtelijke situatie van de effectenportefeuille of geldbeleggingen (bv. schenking met voorbehoud van vruchtgebruik van hetzij de delen in de burgerlijke maatschap, hetzij de effecten of geldbeleggingen).

Verder van belang is dat Vlabel thans stelt dat, indien de opbrengsten van de beleggingsportefeuille die de burgerlijke maatschap aanhoudt niet worden uitgekeerd ingevolge een beslissing van de algemene vergadering, de niet uitgekeerde opbrengsten worden beschouwd als een nieuwe gesplitste inschrijving die principieel eveneens wordt onderworpen aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.7 VCF. Blijkens de voorbeelden die Vlabel bij het nieuwe standpunt voegt geldt een zelfde opvatting overigens ook als er geen burgerlijke maatschap is en de vruchten van de beleggingsportefeuille niet worden uitgekeerd aan de vruchtgebruiker van de portefeuille maar worden geïncorporeerd bij het kapitaal. Noteer dat dit standpunt inzake de opbrengsten ook lijkt te gelden indien de initiële schenking aan de schenkbelasting werd onderworpen.

De vervanging van initiële effecten door andere met dezelfde waarde wordt door Vlabel evenwel niet als een nieuwe gesplitste inschrijving beschouwd. Als het tegenbewijs voor de initiële inschrijving kan worden geleverd, werkt dit dus door voor de nieuwe inschrijving ter vervanging van de initiële. En omgekeerd.

Het nieuwe standpunt geldt voor alle gesplitste inschrijvingen die gebeuren vanaf 1 juni 2017.

Beoordeling

Vlabel breidt het toepassingsgebied van het fictielegaat van artikel 2.7.1.0.7. VCF nog maar eens uit. Opnieuw ten onrechte.

Positief is wel dat Vlabel het verleden terug voor een groot stuk laat rusten. Noteer evenwel dat er inzake schenkingen met burgerlijke maatschappen nog een ander probleem kan bestaan in de visie van Vlabel.  In de Voorafgaande Beslissing met nr. 16046 d.d. 14 november 2016 werd immers toepassing gemaakt van het fictielegaat van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (oud artikel 4,3° W.Succ.) om een burgerlijke maatschap waar het controlevoorbehoud van de schenker-zaakvoerder in de visie van Vlabel te ver reikte toch met erfbelasting te gaan belasten bij het overlijden van de schenker/zaakvoerder van de burgerlijke maatschap. Hoe ver dit inzicht reikt en of de eventuele toepassing van dit inzicht ook enkel geldt voor burgerlijke maatschappen opgericht vanaf een bepaalde datum, blijft evenwel tot dusver onduidelijk.

Successieplanning: het zit in ons, DNA

Finaal verrekenbeding en sterfhuisclausule: Cassatie brengt (nog meer) hoop voor (lopende) procedures

Op 24 maart 2017 velde het Hof van Cassatie enerzijds een arrest omtrent het (facultatief) finaal verrekenbeding en anderzijds omtrent de sterfhuisclausule.

Een finaal (en facultatief) verrekenbeding is een clausule, gebruikelijk in een stelsel van scheiding van goederen, die (onder meer en afhankelijk van variant tot variant) ertoe leidt dat de langstlevende via een vordering op de nalatenschap van de eerststervende de totale tegenwaarde van het vermogen van de eerststervende kan bekomen. Voor het Hof van Cassatie was de discussie aan de orde op welk ogenblik deze schuld tot stand komt. Dit is immers van belang om te weten of deze schuld aftrekbaar is als passief in de nalatenschap van de eerststervende.

De clausule opgenomen in het huwelijkscontract van scheiding van goederen was in de aan het Hof voorgelegde casus als volgt geredigeerd: “Bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van een echtgenoot, komt aan de langstlevende echtgenoot de optie toe, geheel facultatief en vrijblijvend, om tussen de langstlevende echtgenoot en de erfgenamen van de eerst overleden echtgenoot op verbintenisrechtelijke wijze af te rekenen, bij wijze van huwelijksovereenkomst, alsof de echtgenoten waren gehuwd onder het stelsel van de algehele gemeenschap van goederen volgens Belgisch recht.” Het Hof van Cassatie verwerpt het cassatieberoep en stelt dat het Hof van Beroep te Antwerpen terecht had geoordeeld dat de echtgenoten een verbintenis onder dubbele opschortende voorwaarde van hun vooroverlijden en van het lichten van de optie door de langstlevende waren aangegaan, zodat de schuld reeds voor het overlijden bestond. Het Hof van Beroep te Antwerpen had immers geoordeeld dat de schuld reeds voor het overlijden was ontstaan en dat deze voortvloeide uit de afwikkeling van de opties uit het huwelijkscontract en dus voorafgaat aan de afwikkeling van de nalatenschap. De schuld wordt definitief, bepaald en opeisbaar als de optie wordt gelicht zodat de uitoefening van de optie niet de schuld doet ontstaan, maar slechts de omvang ervan bepaalt, aldus het Hof van Beroep te Antwerpen.

Hiermee is alvast een belangrijke discussie omtrent het (facultatief) finaal verrekenbeding beslecht. Hoewel uit het arrest dus volgt dat de schuld ingevolge het verrekenbeding aftrekbaar is als passief, zijn met dit arrest niet alle (civielrechtelijke) discussies omtrent het finaal verrekenbeding van de baan. Bovendien kan ook de antimisbruikbepaling roet in het eten gooien. Naar successieplanning toe, blijft voorzichtigheid aldus geboden.

Zoals bekend, is het met de sterfhuisclausule anders vergaan (een sterfhuisclausule werd in het verleden vaak ingevoegd in een gemeenschapsstelsel indien een van beide echtgenoten terminaal ziek werd om ervoor te zorgen dat het gehele gemeenschappelijk vermogen belastingvrij bij de vermoedelijk langstlevende zou terechtkomen). In het Vlaamse Gewest werd de wet enige tijd geleden aangepast zodat deze techniek zijn effect niet meer bereikt. In de andere twee Gewesten zal terdege met de antimisbruikbepaling rekening moeten worden gehouden.

Omtrent de niet-belastbaarheid van een (oude) sterfhuisclausule in het voordeel van de (uiteindelijk) langstlevende werden reeds diverse arresten geveld door het Hof van Cassatie in het voordeel van de langstlevende. In het arrest van 24 maart 2017 was de vraag aan de orde of de inkorting door de kinderen (uit het vorig huwelijk van de eerststervende) ten laste van de (uiteindelijk) langstlevende, van hetgeen werd bekomen via de sterfhuisclausule, tot successierechten kon leiden in hoofde van die kinderen. Het Hof van Cassatie overwoog daarbij: “Het middel dat ervan uitgaat dat inkorting van het huwelijksvoordeel tot gevolg heeft dat het voordeel steeds in de nalatenschap valt, ook buiten het geval dat het voordeel bij toepassing van artikel 5 Wetboek Successierechten wordt gelijkgesteld met een legaat, faalt naar recht.” Het Hof van Cassatie oordeelde tevens dat een huwelijksvoordeel niet in de nalatenschap valt, maar de langstlevende toebehoort ingevolge de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel. Het arrest lijkt a contrario aan te geven dat de inkorting door de kinderen van het voordeel wel wordt getaxeerd in hoofde van die kinderen indien het voordeel zelf aan successierechten of erfbelasting zou worden onderworpen in hoofde van de langstlevende (wat voor het Vlaamse Gewest thans ook mogelijk is bij gebreke aan overlevingsvoorwaarde – oud art. 5 W Succ, thans art. 2.7.1.0.4 V.C.F.).

Nochtans kan men betwijfelen of er wel taxatie kan zijn indien men er de tekst van het oude artikel 5 W. Succ. of het nieuwe artikel 2.7.1.0.4 V.C.F. bijneemt. Daar staat immers woordelijk dat er enkel taxatie is indien de langstlevende echtgenoot ingevolge huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen meer dat de helft van de gemeenschap toegekend krijgt. Ingevolge de interpretatie van het Hof van Cassatie (reeds in 2010, zie hierna) dat het gedeelte van het huwelijksvoordeel dat voor inkorting vatbaar is (en dus aan de regels voor de schenkingen is onderworpen) een huwelijksvoordeel blijft, volgt uit de letterlijke tekst van de wet dat dit inkortbaar gedeelte niet langer belastbaar is (art. 5 W. Succ. juncto art. 2 W. Succ, of art. 2.7.1.0.4 V.C.F. juncto 2.7.1.0.2 V.C.F.). Dit gedeelte is niet belastbaar in hoofde van de erfgenaam die inkort, maar ook niet in hoofde van de langstlevende zelf (indien er geen inkorting zou worden gevorderd). Of dit alles (historisch) de bedoeling was, is een andere vraag (zie hierover reeds eerder G. DEKNUDT, “Sterfhuisclausule volledig onbelast volgens het Hof van Cassatie. Ook gevolgen voor ‘langst leeft al’ bedingen (?)!”, noot onder Cass. 10 december 2010, TFR 2011, 170 e.v.). Ingevolge deze analyse zou immers kunnen worden geargumenteerd dat – ook buiten de hypothese van een sterfhuisclausule – bij een verblijvings- of keuzebeding er geen taxatie kan zijn indien de langstlevende meer dan de helft bekomt van een goed dat werd ingebracht door de eerststervende. Ook dan is het huwelijksvoordeel immers inkortbaar…

Voor de talrijke (lopende) procedures is deze rechtspraak zeker positief. Zoals hoger vermeld, is voorzichtigheid bij het hanteren van beide technieken (afhankelijk van Gewest tot Gewest) in elk geval nog steeds aangewezen. Een beoordeling geval per geval is nodig.

Fiscale procedures: het zit in ons, DNA