In het op 9 oktober bereikte begrotingsakkoord zet de federale regering verder in op de strijd tegen belastingontwijking en -ontduiking en dit in het bijzonder (ook) door de aanscherping van de kaaimantaks. De kaaimantaks is een in 2015 ingevoerde belastingheffing van inkomsten genoten door bepaalde in het buitenland gevestigde belastingvriendelijke structuren (zogenaamde “juridische constructies”) waarvan de achterliggers Belgisch rijksinwoner zijn. De kaaimantaks voorziet enerzijds in een transparante heffing van deze inkomsten, alsof de achterligger-Belgisch rijksinwoner deze inkomsten zelf genoten heeft. Anderzijds voorziet de kaaimantaks in een belasting op de uitkering uit deze structuren, met uitzondering van het deel van de uitkering dat reeds eerder transparant belast is geweest.
Hieronder vindt u een overzicht van enkele belangrijke nieuwigheden inzake de kaaimantaks die wij verwachten. Bemerk evenwel dat wij nog geen zicht hebben op hoe de concrete wettekst finaal zal luiden (deze is thans nog volop in voorbereiding), zodat er hier nog enig voorbehoud geldt.
– Op heden is de kaaimantaks niet van toepassing als de natuurlijk persoon (achterligger van een “juridische constructie”) naar het buitenland verhuist. Om dit tegen te gaan, wil de federale regering een exit-heffing invoeren. Deze nieuwe heffing zou er toe kunnen leiden dat op het moment van de verhuis er puur fiscaal een fictief liquidatiedividend zou worden aangerekend aan de natuurlijke persoon die verhuist. Laatstgenoemde zou dan aldus belast worden op een fictieve uitkering terwijl hij in werkelijkheid niets ontvangt van de juridische constructie.
– De huidige belastingvrijstelling op uitkeringen gedaan door juridische constructies voor het gedeelte dat reeds zijn belastingregime in België heeft ondergaan (door eerdere transparante belastingheffing) zou onderworpen worden aan de voorwaarde dat dit Belgisch belastingregime heeft geleid tot een effectieve belastingheffing.
o Onder het huidige regime is het zo dat indien een juridische constructie bepaalde activa (bv. aandelen) verkoopt en hierbij een meerwaarde realiseert, deze meerwaarde op basis van de kaaimantaks weliswaar belastbaar is in België maar dat deze belastbaarheid soms bestaat in een vrijstelling (bv. meerwaarden op aandelen zijn in de Belgische personenbelasting vrijgesteld, behoudens indien deze niet kaderen in het normaal beheer van privé-vermogen). Als deze meerwaarde vervolgens door de juridische constructie wordt uitgekeerd aan haar achterliggers, is er hierop ook geen belasting verschuldigd omdat uitkeringen uit juridische constructies slechts belastbaar zijn voor het gedeelte dat nog niet eerder zijn “belastingregime heeft ondergaan” en deze meerwaarde heeft wel degelijk zijn belastingregime ondergaan, ook al bestond dit belastingregime in een vrijstelling.
o De geplande wetswijziging zou erin bestaan dat de voormelde vrijstelling van uitkeringen uit juridische constructies die reeds hun Belgisch belastingregime hebben ondergaan, niet meer zal spelen als dat Belgisch belastingregime voorzag in een vrijstelling. De meerwaarden op aandelen zullen in ons voorbeeld dus alsnog belast worden, niet bij verkrijging door de juridische constructie, maar wel bij latere uitkering ervan.
– “Instellingen voor collectieve belegging” (ICB’s), waarvan de rechten door één of meerdere met elkaar verbonden personen worden aangehouden (in voorkomend geval per afzonderlijk compartiment, de zogenaamde fonds dédiés) worden al geviseerd door de kaaimantaks. Om te vermijden dat de toepassing van de kaaimantaks zou kunnen worden omzeild door bepaalde niet-verbonden personen (stromannen) een kleine participatie van het fonds te laten verkrijgen, zou er worden voorzien in een minimumaandeelhouderschap voor niet-verbonden personen mogelijk in combinatie met een omkering van de bewijslast.
– Wanneer een juridische constructie op haar beurt een juridische constructie aanhoudt, dan is de kaaimantaks van toepassing op de volledige “ketenconstructie”. Dit zou kunnen worden voorkomen door een gewone (lees normaal belaste) vennootschap bovenaan in de keten te schuiven om de band tussen de Belgische oprichter en de juridische constructie te doorbreken. Om deze ‘oplossing’ tegen te gaan, zou het begrip “ketenconstructie” worden uitgebreid.
– De personen die in het UBO-register worden vermeld, zouden worden vermoed te kwalificeren als ‘oprichter” van de juridische constructie (wat de ‘opsporing’ door de fiscale controleurs zou vergemakkelijken).
Volgens onze informatie is het de bedoeling dat de wetswijziging ingang zal vinden vanaf inkomstenjaar 2024. Als dat inderdaad al zo zal zijn, is het nog wel de vraag of deze wetswijziging toch niet een bepaald retroactief effect zal hebben. Bijvoorbeeld door alle reeds vóór 1 januari 2024 opgebouwde reserves van juridische constructies die niet daadwerkelijk transparant belast zijn geweest in België (maar waarbij de transparante belastingheffing voorzag in een vrijstelling) alsnog aan belastingheffing te gaan onderwerpen bij uitkering in 2024 (of later). Het kan dus aangewezen zijn om bestaande kaaimanstructuren nu reeds te evalueren om te kijken of er – in afwachting van meer duidelijkheid over de concrete inhoud van de wettekst – veiligheidshalve niet nog best actie wordt ondernomen in 2023, minstens dat men zich klaar houdt om deze actie alsnog te ondernemen later dit kalenderjaar.
Laurens Lammens (lammens@deknudtnelis.be)
Sven Nelis (nelis@deknudtnelis.be)